ECLI:NL:RBROT:2021:8490

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
10/056912-19 en 10/211296-18 (gev.ttz)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandelingen, bedreiging en vernieling met verwerping van noodweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die beschuldigd werd van twee mishandelingen, een bedreiging en een vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 januari 2019 de aangeefster, [naam slachtoffer 1], heeft mishandeld door haar meermalen met de vuist tegen het hoofd te slaan, wat resulteerde in letsel. De verdachte heeft ontkend de aangeefster te hebben mishandeld, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster en getuigen, waaronder [naam getuige 1], voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer dat door de verdachte was gedaan, omdat de omstandigheden niet aannemelijk waren gemaakt.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van een incident op 23 oktober 2018, waarbij hij de aangever, [naam slachtoffer 2], met een mes in de vinger heeft gesneden en hem heeft bedreigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de aangever heeft mishandeld en bedreigd, en dat er geen sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder behandeling bij een zorginstelling. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 250,00 toegewezen aan de benadeelde partij, [naam slachtoffer 2].

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/056912-19 en 10/211296-18 (gev.ttz)
Datum uitspraak: 26 augustus 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. E.B. Jobse, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 augustus 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D. van Zetten heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/211296-18 (poging zware mishandeling);
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/056912-19 (mishandeling en vernieling) en het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/211296-18 (mishandeling en bedreiging);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaar, met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van die voorwaarden.

4..Waardering van het bewijs

parketnummer 10/056912-19

Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De onder feit 2 ten laste gelegde vernieling is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Bewijswaardering feit 1
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdachte ontkent dat hij de aangeefster [naam slachtoffer 1] (hierna: de aangeefster) heeft mishandeld. Het letsel dat bij haar is geconstateerd, kan zij zichzelf hebben aangedaan.
Beoordeling
Vaststaat dat de verdachte op 22 januari 2019 omstreeks 04:00 uur naar de woning van de aangeefster is gegaan om zijn spullen op te halen. Er heeft vervolgens een confrontatie plaatsgevonden tussen hem en de aangeefster. Zij is een paar uur na die confrontatie met haar vader naar de huisartsenpost gegaan. Daar is geconstateerd dat zij vele beurse plekken op haar schedel en een bloeduitstorting en een zwelling op haar achterhoofd had zitten.
Door de aangeefster is verklaard dat de verdachte haar meerdere malen heeft geslagen en dat daardoor het vastgestelde letsel is ontstaan. Dat zij door de verdachte is geslagen, vindt steun in de verklaring van de getuige [naam getuige 1] , een vriendin met wie de aangeefster op het moment van de confrontatie aan de telefoon was. Zij heeft verklaard dat zij stompgeluiden hoorde en dat zij de aangeefster hoorde schreeuwen: “Sla mij niet. Stop. Doe niet.”. Hierbij komt dat de verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij het zwart voor de ogen kreeg en dat hij nog bozer werd omdat hij zijn medicijnen niet kreeg. Zijn hierover op zitting gegeven uitleg, namelijk dat hij letterlijk niets zag, wordt niet aannemelijk geacht. Dit geldt ook voor zijn verklaring dat de aangeefster de verwondingen zelf zou hebben toegebracht. Alleen al omdat zij niet lang na de confrontatie met haar vader naar de huisartsenpost is gegaan. Ook overigens is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de aangifte. Weliswaar is deze zeven dagen na de confrontatie gedaan, maar zij heeft diezelfde nacht tegenover de politie die ter plaatse was gekomen een gelijkluidende verklaring afgelegd. Een en ander brengt de rechtbank tot het oordeel dat het de verdachte is geweest die de aangeefster heeft geslagen, met het geconstateerde letsel tot gevolg.
parketnummer 10/211296-18
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 primair ten laste gelegde poging zware mishandeling niet wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Bewijswaardering feit 1 subsidiair en feit 2
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de onder 1 subsidiair verweten mishandeling vrijspraak bepleit en voor de onder 2 verweten bedreiging een ontslag van alle rechtsvervolging, omdat sprake was van een noodweersituatie
.Daartoe is aangevoerd dat de getuige [naam getuige 2] (hierna: [naam getuige 2] door drie mannen, onder wie de aangever [naam slachtoffer 2] (hierna: de aangever) in elkaar werd geslagen en dat de verdachte haar heeft willen verdedigen. Vervolgens is de verdachte aangevallen door de aangever. De aangever heeft verdachte toen een klap gegeven die de verdachte moest afweren. Hierbij is de aangever per ongeluk tegen het mes aangekomen dat de verdachte in zijn hand had. Verder is betoogd dat de verklaringen van de aangever en de twee andere mannen, [naam getuige 3] (hierna: [naam getuige 3] ) en [naam getuige 4] (hierna: [naam getuige 4] ), onbetrouwbaar zijn.
Beoordeling
Feit 1 subsidiair
Vaststaat dat op 23 oktober 2018, rond 18:00 uur in Ridderkerk een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen [naam getuige 2] en de aangever en dat de verdachte daarbij betrokken is geraakt. Verder staat vast dat de verdachte een mes bij zich had en dat de aangever daarmee in aanraking is gekomen. Hierdoor is een snijverwonding aan de rechter middelvinger ontstaan.
Zowel de aangever als de getuigen [naam getuige 3] en [naam getuige 4] hebben bij de politie verklaard dat de verdachte kwam aanrijden, uit zijn auto sprong en zwaaiende bewegingen maakte met zijn hand richting de aangever. Getuige [naam getuige 3] zag ook dat de verdachte een mes vast had. Uit de aangifte volgt verder dat de verdachte de aangever wilde slaan en dat de aangever deze klap opving met zijn rechterhand, waarna hij de verwonding aan zijn vinger opmerkte. Anders dan de verdediging wordt geen reden gezien om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen. Dat de aangever en de getuigen [naam getuige 3] en [naam getuige 4] bij de rechter-commissaris over bepaalde omstandigheden anders hebben verklaard dan tegenover de politie, maakt dat niet anders. Nog daargelaten dat die verklaringen jaren later zijn afgelegd, zijn zij op de essentiële punten consistent gebleven, namelijk dat de verdachte de agressor was en heeft gestoken. De andersluidende verklaring van de verdachte wordt dan ook niet aannemelijk geacht. Hierbij is meegenomen dat deze geen steun vindt in de verklaring van [naam getuige 2] . Zij heeft niet verklaard dat zij door twee of drie mannen werd aangevallen. Ook is bij haar geen letsel geconstateerd. Dat de aangever een klap heeft gegeven vindt evenmin enige steun in het dossier. Een en ander betekent dat omdat de verklaring van de verdachte niet wordt gevolgd ook niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Noodweer is dus niet aannemelijk geworden en het daarop gerichte verweer wordt dan ook verworpen. Dit geldt ook voor zover een beroep is gedaan op noodweerexces of putatief noodweer, alleen al omdat de door de verdachte geschetste situatie niet is komen vast te staan. De rechtbank komt dus tot de bewezenverklaring dat de verdachte de aangever heeft mishandeld door hem met een mes in zijn vinger te snijden.
Feit 2
Omdat het hiervoor besproken en verworpen verweer ook zag op dit feit, wordt daarop niet nogmaals ingegaan. Aansluitend bij bovenstaande overweging komt de rechtbank op basis van de verklaringen van de aangever en de getuigen [naam getuige 3] en [naam getuige 4] tot een bewezenverklaring dat de verdachte de aangever heeft bedreigd met zware mishandeling door met een mes zwaaiende bewegingen te maken.
Bewezenverklaringen
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/056912-19 en het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/211296-18 heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/056912-19 heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
parketnummer 10/056912-19
1.
hij op 22 januari 2019 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door meermalen, met de vuist tegen het hoofd te slaan en/of stompen;
2.
hij op 22 januari 2019 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, dat geheel aan [naam slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield;
parketnummer 10/211296-18
1. subsidiair
hij op 23 oktober 2018 te Ridderkerk
[naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 2] met een mes in een vinger te snijden;
2.
hij op 23 oktober 2018 te Ridderkerk
[naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes, meerdere, zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van die [naam slachtoffer 2] ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
parketnummer 10/056912-19

1..

mishandeling

2..

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen

parketnummer 10/211296-18

1..(subsidiair)

mishandeling

2..

bedreiging met zware mishandeling

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 22 januari 2019 schuldig gemaakt aan het mishandelen van de aangeefster door haar tegen het hoofd te slaan, met de nodige blauwe en beurse plekken tot gevolg. Met dit nare gedrag heeft de verdachte laten zien geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van de aangeefster. Ook heeft hij nog een telefoon van haar vernield door deze tegen de muur te gooien. Hierbij komt dat deze feiten zijn gepleegd in de woning van de aangeefster, een plek waar zij zich juist veilig zou moeten voelen. Verder heeft de verdachte zich op 23 oktober 2018 schuldig gemaakt aan de mishandeling van de aangever door hem met een mes in zijn vinger te snijden. Hij heeft hem ook nog met dat mes bedreigd. De verdachte heeft tevens bij deze feiten ervan blijk gegeven geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van de aangever. Daarnaast heeft de verdachte gevoelens van angst bij hem opgeroepen. Dit alles wordt de verdachte flink aangerekend.
De rechtbank heeft een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 oktober 2020 gezien, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van psycholoog [naam psycholoog] van 2 januari 2019. Daarin staat onder andere dat bij de verdachte onder andere sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van een depressieve stoornis en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogen in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en dat wordt geadviseerd om het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op een voortgangsverslag van de reclassering van 22 juli 2021. Daaruit blijkt dat een toezicht is gestart en dat er gericht wordt gewerkt aan het psychosociaal functioneren, abstinentie van middelen en dagbesteding. De reclassering adviseert oplegging van een aantal bijzondere voorwaarden, waaronder een behandeling bij De Waag of soortgelijke instelling.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter, gelet op het tijdsverloop en het advies van de psycholoog, dat wordt overgenomen, om de feiten verminderd toe te rekenen, de eis van de officier van justitie volgen en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Anders dan gevorderd, zullen de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Niet valt namelijk in te zien dat en in hoeverre is voldaan aan de daaraan te stellen wettelijke eisen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer 2] ter zake van de ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10/211296-18. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.850,00 aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering. Door de verdediging is primair tot afwijzing geconcludeerd gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair is niet-ontvankelijkheid betoogd en meer subsidiair een matiging tot een bedrag van € 250,00.
Beoordeling
Ondanks het ontbreken van enige onderbouwing kan gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten in voldoende mate worden vastgesteld dat de benadeelde partij daardoor rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 250,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 23 oktober 2018.
Omdat de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/211296-18 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op de dagvaarding met parketnummer 10/056912-19 en de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten op de dagvaarding met parketnummer 10/211296-18, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze
gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Antes Reclassering. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde zal zich laten behandelen door De Waag of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. de veroordeelde zal meewerken aan het hebben van een structurele dagbesteding en het op orde houden, en indien noodzakelijk, inzage geven in zijn financiën;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij een eventuele tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [naam slachtoffer 2], te betalen een bedrag van
€ 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 250,00(hoofdsom,
zegge: tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 250,00niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
5 (vijf) dagen;de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en B. Vaz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
parketnummer 10/056912-19
1.
hij op of omstreeks 22 januari 2019 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal (met de vuist) tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of stompen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 22 januari 2019 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
parketnummer 10/211296-18
1.
hij op of omstreeks 23 oktober 2018 te Ridderkerk
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, meerdere, althans een, stekende en/of slaande en/of zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt naar en/of in de richting van de buik, althans het lichaam, van die [naam slachtoffer 2] en/of (vervolgens) met dat mes die [naam slachtoffer 2] in een vinger heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 oktober 2018 te Ridderkerk
[naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 2] met een mes in een vinger te steken en/of te snijden;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 23 oktober 2018 te Ridderkerk
[naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes, meerdere, althans een, stekende en/of slaande en/of zwaaiende beweging(en) gemaakt naar, althans in de richting van die [naam slachtoffer 2] ;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )