In deze zaak, behandeld door de kantonrechter mr. S.H. Poiesz, gaat het om een huurovereenkomst tussen de Woningbouwvereniging Hoek van Holland (WVH) en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. WVH heeft de huurovereenkomst willen ontbinden op basis van het argument dat de huurder zich niet als een goed huurder gedraagt. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor een ernstige tekortkoming die de ontbinding van de huurovereenkomst zou rechtvaardigen. De huurder heeft zich gehouden aan gemaakte afspraken, zoals het verwijderen van konijnen en het niet meer uitlaten van een hond in de tuin. Bovendien is er geen bewijs dat de huurder overlast veroorzaakt door het aanbieden van eieren in de voortuin, wat door WVH als een probleem werd aangedragen.
De kantonrechter heeft verder vastgesteld dat de huurder recht heeft om te leven zoals zij dat wil, zolang dit geen overlast voor anderen veroorzaakt. De door WVH aangevoerde punten, zoals rommel in de tuin en het gedrag van een poes, zijn niet voldoende om een gedwongen huisuitzetting te rechtvaardigen. De kantonrechter heeft ook de subsidiaire vorderingen van WVH afgewezen, waaronder het verzoek om de huurder te verplichten haar tuin in verzorgde staat te houden en haar handelsactiviteiten te staken. De rechter concludeert dat de huurder haar tuin zelf kan onderhouden en dat de kleinschalige activiteiten, zoals het aanbieden van eieren, niet als bedrijfsmatig kunnen worden aangemerkt.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van WVH afgewezen en hen veroordeeld in de kosten van de procedure, aangezien zij in het ongelijk zijn gesteld. De kosten voor de gemachtigde van de gedaagde zijn vastgesteld op € 545,00, met een mogelijkheid tot nasalaris indien WVH niet aan de veroordeling voldoet binnen veertien dagen na de uitspraak.