ECLI:NL:RBROT:2021:8482

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/616243 / HA ZA 21-308
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. J. van den Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en internationale bevoegdheid in onrechtmatige daad en auteursrechtkwestie tussen Ravestein B.V. en MacGregor Sweden AB

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident tussen de besloten vennootschap RAVESTEIN B.V. en de rechtspersoon MACGREGOR SWEDEN AB. RAVESTEIN B.V., gevestigd in Deest, heeft een vordering ingesteld tegen MACGREGOR SWEDEN AB, gevestigd in Göteborg, Zweden, met betrekking tot onrechtmatige daad en auteursrechtinbreuk. De rechtbank heeft op 1 september 2021 vonnis gewezen in het bevoegdheidsincident, waarbij de internationale bevoegdheid van de rechtbank werd beoordeeld aan de hand van de Brussel I bis-Verordening. RAVESTEIN vorderde dat de rechtbank zich bevoegd verklaarde, terwijl MACGREGOR SWEDEN AB zich onbevoegd verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de plaats waar de schade zich heeft voorgedaan, Ridderkerk, voldoende grond biedt voor de internationale bevoegdheid van de rechtbank. De rechtbank wees de vordering tot onbevoegdverklaring van MACGREGOR af en veroordeelde hen in de kosten van het incident. Daarnaast werd de vordering van RAVESTEIN tot voeging met een andere zaak toegewezen, waarbij de kosten tussen partijen werden gecompenseerd. De beslissing op het incident ex artikel 843a Rv werd aangehouden, en de rechtbank zal binnenkort verhinderdata opvragen voor een mondelinge behandeling in de gevoegde zaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/616243 / HA ZA 21-308
Vonnis in incident van 1 september 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RAVESTEIN B.V.,
gevestigd te Deest (gemeente Druten),
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident tot voeging en het incident ex artikel 843a Rv,
verweerster in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. A.C.M. Verhoeven te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
MACGREGOR SWEDEN AB,
gevestigd te Göteborg, Zweden,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot voeging en het incident ex artikel 843a Rv,
eiseres in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. D.M. Wille te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Ravestein en MacGregor Sweden AB genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 maart 2021, tevens houdende eis in incident tot voeging en eis in incident ex artikel 843a Rv;
  • de akte overlegging producties van Ravestein, met producties 1 en 2;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende exceptie van onbevoegdheid tevens houdende antwoord op het verzoek tot voeging tevens houdende antwoord op de incidentele vordering ex artikel 843a Rv, met producties 1 tot en met 3;
  • de antwoordconclusie in het bevoegdheidsincident ex artikel 11 Rv, met producties 3 tot en met 6.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.

2..De vordering in de hoofdzaak

2.1.
Ravestein vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
de door middel van deze dagvaarding aanhangig te maken zaak ambtshalve op de voet van artikel 222 Rv gevoegd behandelt met de bij de rechtbank aanhangig gemaakte zaak met zaak- en rolnummer C/10/604545 HA ZA 20-908, de zaak van Ravestein tegen het Finse bedrijf Cargotec (MacGregor Cargotec Corporation),
MacGregor Sweden AB, al dan niet hoofdelijk naast Cargotec, zowel in het incident als in de hoofdzaak veroordeelt overeenkomstig het petitum in de zaak-/rolnummer C/10/604545 HA ZA 20-908
alsmede
voor recht verklaart dat de in de dagvaarding in de zaak- en rolnummer C/10/604545 HA ZA 20-908 genoemde Linkspan Calais 10 een verveelvoudiging is zoals bedoeld in artikel 13 Auteurswet die inbreuk maakt op het auteursrecht van Ravestein op het ontwerp van de in de dagvaarding in de zaak- en rolnummer C/10/604545 HA ZA 20-908 genoemde Linkspan en
MacGregor Sweden AB veroordeelt tot vergoeding van de door Ravestein geleden schade, die in de zaak met zaak-/rolnummer C/10/604545 HA ZA 20-908 is berekend op € 3.404.704,--, te vermeerderen met rente dan wel, ter keuze van Ravestein, een bedrag gelijk aan de (netto)winst die MacGregor Sweden AB heeft gerealiseerd met de verkoop van de Linkspan Calais 10 – en de twee andere linkspans die zij heeft verkocht aan Bouygues – althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen ander bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van de algehele voldoening, dit alles met veroordeling van MacGregor Sweden AB in de volledige kosten van het geding, met inbegrip van advocaatkosten, op de voet van artikel 1019h Rv, zoals door Ravestein nader te specificeren, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen proceskostenveroordeling.
2.2.
Hieraan legt Ravenstein – samengevat – het volgende ten grondslag.
2.2.1.
Ravestein is een scheepswerf en bouwbedrijf, gespecialiseerd in zware staalconstructies, zoals bruggen, sluisdeuren, roll-on/roll-off steigers, hefplatforms en baggermolens. MacGregor Sweden AB is een bedrijf op het gebied van (onder meer) de dienstverlening voor
off shoreen maritieme vracht- en laadbehandeling.
2.2.2.
Ravestein en het Franse bedrijf Bouygues Travaux Publics (hierna: Bouygues) zijn een samenwerkingsverband aangegaan in het kader van het Franse aanbestedingstraject “Calais Port 2015”. Ravestein heeft voor dit project een Roll-on/Roll-off Linkspan ontworpen – een linkspan is een soort beweegbare brug tussen wal en schip – en heeft de ontwerptekeningen daarvan – onder geheimhoudingsafspraken – met Bouygues gedeeld. Bouygues heeft in strijd met haar (contractuele) verplichtingen jegens Ravestein informatie, waaronder ten minste één ontwerptekening van Ravestein, aan MacGregor Sweden AB (en Cargotec) verstrekt. MacGregor Sweden AB heeft (evenals Cargotec) vervolgens op een wijze die onrechtmatig is jegens Ravestein gebruik gemaakt van die informatie en die ontwerptekening(en) door deze te gebruiken door middel van het ontwerpen, het vervaardigen en het verkopen van linkspans (drie in getal), waaronder de Linkspan Calais 10. Het is op die linkspan dat de vorderingen van Ravestein tegen MacGregor Sweden AB in de onderhavige zaak betrekking hebben.
2.2.3.
Ook is hier sprake van een inbreuk door MacGregor Sweden AB op het auteursrecht van Ravestein op het ontwerp van deze linkspan. Omdat de linkspan, waarmee MacGregor Sweden AB dus inbreuk maakt op genoemd auteursrecht van Ravestein, zich op het moment van deze inbreuk bevond in Ridderkerk, is deze rechtbank, de rechtbank Rotterdam, bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van Ravestein. De linkspan bevond zich medio 2020 namelijk op een scheepswerf in Ridderkerk om te worden afgebouwd (geassembleerd) voordat deze werd getransporteerd naar Calais.

3..Het geschil in het bevoegdheidsincident

3.1.
MacGregor Sweden AB vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, met veroordeling van Ravestein bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in de volledige proceskosten die bestaan uit de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten met betrekking tot het onderhavige geschil op de voet van artikel 1019h Rv, althans een vergoeding van deze kosten volgens de indicatietarieven voor IE-zaken, althans een ander in goede justitie te bepalen bedrag, althans op basis van het liquidatietarief, te vermeerderen met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf de datum van de hierboven in 1.1 genoemde conclusie van MacGregor Sweden AB tot de datum van de algehele voldoening.
3.2.
Ravestein voert verweer en concludeert tot het ongegrond verklaren van het onbevoegdheidsverweer van MacGregor Sweden AB althans tot het niet-ontvankelijk verklaren van MacGregor Sweden AB in dat verweer en tot het gelasten van een mondelinge behandeling voor de gevoegde behandeling van de onderhavige zaak met de zaak met zaak- /rolnummer C/10/604545 HA ZA 20-908.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling in het bevoegdheidsincident

4.1.
De internationale bevoegdheid van deze rechtbank moet worden beoordeeld aan de hand van Brussel I bis-Vo, de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), die immers zowel materieel, formeel als temporeel van toepassing is. Voor zover deze rechtbank geen internationale bevoegdheid kan ontlenen aan de bevoegdheidsregels van Brussel I bis-Vo, is zij internationaal onbevoegd. De gedaagde is immers gevestigd op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie (artikel 5 Brussel I bis-Vo).
4.2.
Artikel 7, aanhef en sub 2, Brussel I bis-Vo luidt als volgt:
“Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
[…]
2. ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad, voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen;”.
De “plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen” in artikel 7 sub 2 Brussel I bis-Vo kan zowel de plaats zijn waar de schade is ingetreden (
Erfolgsort) als de plaats van de gebeurtenis die met de schade in een oorzakelijk verband staat (
Handlungsort), zodat MacGregor Sweden AB naar keuze van Ravestein voor het gerecht van de ene dan wel van de andere plaats kan worden opgeroepen. Dit is door het Europees Hof van Justitie voor het eerst beslist in zijn arrest van 30 november 1976, ECLI:EU:C:1976:166 (
Kalimijnen) en daarna vele malen herhaald door het hof, zoals zeer recent in het arrest van 15 juli 2021, ECLI:EU:C:2021:604 (
RH v AB Volvo c.s.), rechtsoverweging 29.
4.3.
Ravestein stelt dat Ridderkerk als
Handlungsortmoet worden aangemerkt en dat daarom de rechtbank bevoegd is. Zij baseert de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van en de auteursrechtinbreuk door MacGregor Sweden AB op het gebruik dat MacGregor Sweden AB zou hebben gemaakt van de tekening(en) van Ravestein voor het ontwerp van de Linkspan Calais 10. Het gebruik zou volgens Ravestein bestaan uit het ontwerpen, vervaardigen en verkopen door MacGregor Sweden AB van de Linkspan Calais 10. De gebeurtenis die met de schade in een oorzakelijk verband staat, derhalve vorenbedoelde
Handlung, bestaat dus zowel uit het ontwerpen als uit het vervaardigen en verkopen van de Linkspan Calais 10.
4.4.
Het vervaardigen van een voorwerp zoals de Linkspan Calais 10 bestaat naar het oordeel van de rechtbank uit méér dan alleen het bouwen van onderdelen of de definitieve montage in de haven waar het wordt gebruikt. Het samenvoegen van de verschillende onderdelen is een essentieel onderdeel van het productieproces als geheel. Assemblage zonder de juiste tekeningen is niet goed voor te stellen. Of dat nu tekeningen van Ravestein zijn of daarop gebaseerde tekeningen, maakt niet wezenlijk uit en of de stellingen van Ravestein feitelijk juist zijn, dient in de hoofdzaak te worden beoordeeld. In elk geval is Ridderkerk – waar, zoals tussen partijen niet in geschil is, de assemblage plaatsvond en dus ontwerptekeningen moeten zijn gebruikt – een
Handlungsort. Of, en zo ja welke, andere plaatsen dat (ook) (kunnen) zijn, is niet van belang: wanneer er meer
Handlungsortezijn, mag de aanlegger kiezen.
4.5.
Ridderkerk valt binnen het arrondissement Rotterdam. Deze rechtbank is dus bevoegd. De vordering tot onbevoegdverklaring wordt afgewezen. Hetgeen is aangevoerd over mogelijke andere bevoegdheidsgrondslagen behoeft geen bespreking.
4.6.
MacGregor Sweden AB zal, als de in het ongelijk gestelde partij in dit incident, worden veroordeeld in de kosten van Ravestein, te weten € 563,00 (1 punt liquidatietarief). De rechtbank constateert dat de bij antwoordconclusie verzochte uitvoerbaarheid bij voorraad alleen ziet op de ongegrondverklaring van het onbevoegdheidsverweer van MacGregor Sweden AB.

5..Het voegingsincident

5.1.
Ravestein heeft gevorderd de zaak te voegen met de zaak met zaak- en rolnummer C/10/604545 HA ZA 20-908. De vordering is gedaan bij de inleidende dagvaarding en niet in geschil is dat de zaken een zodanige samenhang hebben, dat zij verknocht zijn in de zin van artikel 222 Rv. MacGregor Sweden AB heeft zich ook niet verzet tegen voeging. De vordering tot voeging van de zaken wordt dan ook toegewezen.
5.2.
In dit incident is geen van partijen als in het ongelijk gestelde partij aan te merken, zodat de kosten tussen partijen zullen worden gecompenseerd en ieder de eigen kosten moet dragen.

6..Het incident ex artikel 843a Rv

6.1.
Nu de zaken gevoegd zijn, is gevoegde behandeling van de in beide zaken nog openstaande incidenten ex artikel 843a Rv aangewezen. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de behandelend rechters van de zaak waarbij de hoofdzaak wordt gevoegd, op de destijds geplande mondelinge behandeling zowel de hoofdzaak als het incident aan de orde wilden stellen; dit is in die zaak ook meegedeeld aan partijen. Daarom is een losse behandeling of beslissing van de incidenten ex artikel 843a vooralsnog niet aan de orde. De beslissing op hierop wordt dan ook aangehouden.

7..Het verdere verloop van het geding

7.1.
De griffie zal binnenkort verhinderdata opvragen bij partijen in verband met een mondelinge behandeling in de gevoegde zaken.

8..De beslissing

De rechtbank
in het bevoegdheidsincident
8.1.
wijst de incidentele vordering af;
8.2.
veroordeelt MacGregor Sweden AB in de kosten van het incident, aan de zijde van Ravestein tot op heden begroot op € 563,00;
in het voegingsincident
8.3.
wijst de vordering tot voeging met de zaak met zaak- en rolnummer C/10/604545 HA ZA 20-908 toe en gaat over tot die voeging;
8.4.
compenseert de kosten van dit incident tussen partijen, zodat ieder de eigen kosten draagt;
in het incident ex artikel 843a Rv
8.5.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2021.
901/1407