ECLI:NL:RBROT:2021:8448

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
20-3174
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en niet-ontvankelijkheid van bezwaar door gebrek aan gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van een WIA-uitkering. Eiser had op 12 februari 2020 bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat zijn uitkering beëindigde omdat hij meer dan 65% van zijn eerdere loon verdiende. Het bezwaar werd echter niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser geen gronden van bezwaar had ingediend binnen de gestelde termijn. Eiser had wel pro forma bezwaar gemaakt, maar de gronden werden niet tijdig ingediend. Eiser's gemachtigde heeft later per e-mail aanvullende bezwaarschriften ingediend, maar verweerder stelde dat deze indiening per e-mail niet was toegestaan en dat de e-mails niet waren ontvangen. De rechtbank oordeelde dat het risico van het niet ontvangen van de e-mails voor rekening van eiser kwam, aangezien de indiening per e-mail niet was opengesteld. De rechtbank concludeerde dat verweerder bevoegd was om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren en dat de beslissing van verweerder niet onredelijk was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3174

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. P.J. de Bruin,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. H. Woltman.

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) beëindigd, omdat eiser met zijn werk al een jaar lang meer dan 65% verdient van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Bij besluit van 6 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen gronden van bezwaar zijn ingediend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 18 februari 2020 digitaal met zijn DigiD tegen het primaire besluit pro forma bezwaar gemaakt. Bij brief van 20 februari 2020 heeft verweerder de ontvangst van dit bezwaarschrift bevestigd. Bij brief van 19 maart 2020 (de verzuimbrief) is eiser vervolgens verzocht om uiterlijk 16 april 2020 het bezwaarschrift compleet te maken door de gronden van bezwaar in te dienen. Daarbij is vermeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien na afloop van de gestelde termijn geen gronden zijn ingediend. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
2. Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) houdt in dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar bevat. Artikel 6:6 van de Awb bepaalt dat, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser, ook nadat verweerder met toepassing van artikel 6:6 van de Awb een termijn had gesteld voor het herstellen van het verzuim, heeft nagelaten binnen die termijn de gronden van het bezwaar in te dienen. Verweerder was dan ook bevoegd het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren. De gebruikmaking van deze bevoegdheid door verweerder acht de rechtbank niet onredelijk nu in de brief van
19 maart 2020 voldoende duidelijk is vermeld dat de gronden nog moesten worden ingediend, binnen welke termijn dit diende te gebeuren en welke gevolgen konden worden verbonden aan het uitblijven van de gronden van bezwaar.
4. In beroep heeft eiser aangevoerd dat zijn gemachtigde op 24 maart 2020 per e-mailbericht (ook) een bezwaarschrift tegen het primaire besluit heeft ingediend en dat zijn gemachtigde vervolgens op 10 april 2020, opnieuw per e-mailbericht, een aanvullend bezwaarschrift naar verweerder heeft gestuurd waarin de gronden van bezwaar zijn vermeld en waardoor deze tijdig zijn ingediend. De gemachtigde van eiser stelt in dit verband dat hij in het verleden vaker een bezwaarschrift of stukken per e-mailbericht naar verweerder heeft gestuurd zonder dat dit problemen opleverde. Er is door hem geen bericht van Microsoft Outlook ontvangen dat de mails niet konden worden bezorgd bij verweerder en telefonische navraag bij het contactcenter voor zakelijke relaties van verweerder heeft opgeleverd dat het door hem gebruikte emailadres klopte.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het maken van bezwaar langs elektronische weg (e-mail) niet is opengesteld en verweerder kan het dan ook niet volgen dat de gemachtigde van eiser vaker langs die weg bezwaar heeft gemaakt. Verweerder heeft intern onderzoek verricht in zijn mailboxen naar de eventuele ontvangst van de e-mailberichten van eisers gemachtigde van 24 maart 2020 en 10 april 2020. Verweerder heeft deze e-mailberichten echter niet aangetroffen.
6. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de verzending per e-mailbericht van de brieven van 24 maart en 10 april 2020 door de gemachtigde van eiser heeft plaatsgevonden nadat door eiser zelf al bezwaar was gemaakt en verweerder al had voldaan aan artikel 6:6, van de Awb, door eiser in de verzuimbrief in de gelegenheid te stellen de gronden van bezwaar in te dienen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
7. De rechtbank stelt verder vast dat in het primaire besluit duidelijk is vermeld dat een gemachtigde die bezwaar maakt namens iemand anders alleen op papier bezwaar kan maken. Daarbij is vermeld naar welk postadres het bezwaarschrift moet worden verzonden. In de verzuimbrief is niet vermeld op welke wijze de gronden moeten worden ingediend, maar in het briefhoofd staan alleen een postadres en een faxnummer vermeld en geen e-mailadres. Het indienen van gronden per e-mailbericht is niet opengesteld door verweerder. De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat het risico dat de e-mailberichten van de gemachtigde van eiser niet door verweerder zijn ontvangen, voor rekening van (de gemachtigde van) eiser dient te komen. Nu verweerder verklaard heeft dat hij de e-mailberichten van 24 maart en 10 april 2020 van de gemachtigde van eiser niet heeft ontvangen en daar ook naderhand nog onderzoek naar heeft verricht door zijn e-mailboxen te controleren, komt dit voor rekening van eiser.
Dat de e-mailberichten zijn verzonden naar een e-mailadres dat in gebruik is bij verweerder maakt dit oordeel niet anders. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat de gemachtigde van eiser naar zijn zeggen in het verleden bezwaarschriften en stukken heeft gezonden naar het door hem ook in dit geval gebruikte e-mailadres, zonder dat dit toen problemen opleverde. De rechtbank volgt eiser niet in het ter zitting van 19 augustus 2021 naar voren gebrachte standpunt dat verweerder met gegevens moet aantonen dat de bezwaarschriften niet op dit e-mailadres zijn ontvangen. Dat eisers gemachtigde afdrukken heeft getoond van zijn emailberichten van 24 maart en 10 april 2020 gericht aan een e-mailadres van verweerder en dat hij van Microsoft Outlook geen bericht heeft ontvangen dat deze niet op dit e-mailadres zijn aangekomen, maakt niet dat verweerder moet aantonen dat deze berichten niet ontvangen zijn. Het door verweerder verrichtte onderzoek was daartoe voldoende.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van G.J. Machwirth, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 31 augustus 2021.
De griffier is buiten staat
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.