In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, gaat het om een geschil tussen een verhuurster en een huurder over de rechtsgeldigheid van de opzegging van een huurovereenkomst en de vordering tot huurprijsvermindering in het kader van de coronacrisis. De huurovereenkomst, aangegaan voor vijf jaar, werd door de verhuurster opgezegd per 1 maart 2021, maar de huurder betwist de rechtsgeldigheid van deze opzegging. De kantonrechter oordeelt dat de opzegging niet rechtsgeldig is, omdat de verhuurster geen geldige reden voor de opzegging heeft opgegeven in de opzeggingsbrief. De verhuurster had de opzegtermijn van één jaar in acht moeten nemen en de reden voor opzegging moet tijdig worden gecommuniceerd. Aangezien de opzegging nietig is, wordt de vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst en ontruiming van de bedrijfsruimte afgewezen.
Daarnaast vordert de huurder in reconventie huurprijsvermindering op basis van onvoorziene omstandigheden, namelijk de coronacrisis. De kantonrechter erkent dat de coronacrisis als onvoorziene omstandigheid kan worden aangemerkt, maar oordeelt dat de huurder moet onderbouwen in hoeverre zijn omzet is gedaald als gevolg van de coronamaatregelen. De zaak wordt verwezen naar de rolzitting voor de huurder om deze onderbouwing te geven, waarna de verhuurster kan reageren. De kantonrechter wijst de vordering van de verhuurster in conventie af en veroordeelt haar in de proceskosten.