In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft de kantonrechter te Rotterdam op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, Beka Nederland B.V. De werknemer had zijn werkgever aangeklaagd omdat deze de loondoorbetaling tijdens ziekte had stopgezet, met als argument dat de werknemer niet voldeed aan zijn re-integratieverplichtingen. De werknemer, die sinds 1992 in dienst was en vanaf 1994 als directeur fungeerde, had zich op 3 maart 2020 ziek gemeld. De werkgever had op 6 oktober 2020 het loon stopgezet, wat leidde tot deze rechtszaak.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer sinds 28 april 2021 weer loon ontvangt, wat de vraag naar spoedeisend belang ondermijnt. De rechter oordeelde dat de werknemer niet voldoende had onderbouwd waarom hij niet kon wachten op de uitkomst van een bodemprocedure, aangezien hij al enige tijd weer loon ontving. Bovendien werd opgemerkt dat de zaak complex was, met een moeizaam re-integratietraject en onduidelijkheden in de deskundigenoordelen van het UWV. De kantonrechter concludeerde dat de vorderingen van de werknemer niet voor een kort geding geschikt waren en wees deze af.
Ten slotte merkte de kantonrechter op dat de relatie tussen de werknemer en werkgever verstoord was, maar dat dit kort geding niet de juiste procedure was om deze kwestie op te lossen. De rechter adviseerde beide partijen om opnieuw in overleg te treden en mediation te overwegen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.