ECLI:NL:RBROT:2021:8394

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
FT RK 21-217
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring van GULDEN BOUW B.V. op verzoek van VATTENFALL SALES NEDERLAND N.V.

Op 20 juli 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de faillissementsprocedure van GULDEN BOUW B.V., op verzoek van VATTENFALL SALES NEDERLAND N.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster een opeisbare vordering heeft op verweerster van € 33.554,06, en dat er steunvorderingen zijn van Intrum Justitia en de Gemeente Rotterdam. Verzoekster heeft in het verleden meerdere betalingsregelingen aangeboden aan verweerster, die niet zijn nagekomen. Verweerster heeft de vordering betwist, maar de rechtbank oordeelt dat de hoogte van de vordering niet afdoet aan het bestaan ervan. De rechtbank concludeert dat verweerster in een problematische financiële situatie verkeert en dat er summierlijk bewijs is van het vorderingsrecht van verzoekster. De rechtbank verklaart GULDEN BOUW B.V. in staat van faillissement en benoemt mr. W.J. Roos-van Toor als rechter-commissaris en mr. A.I. Kruijdenberg als curator. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Insolventienummer: [Nummer]
Uitspraak: 20 juli 2021
VONNIS op het op 16 juni 2021 ingekomen verzoekschrift, met bijlage(n), van:
VATTENFALL SALES NEDERLAND N.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam,
kantoorhoudende te Hoekenrode 8,
1102 BR Amsterdam,
verzoekster,
advocaat: mr. T.S.V. Bron,
strekkende tot faillietverklaring van:
GULDEN BOUW B.V.,
gevestigd te Plompertstraat 14,
3087 BD Rotterdam,
aldaar tevens handelend onder de namen:
Doucheoutlet,
Douche-Outlet,
TEGELXXL,
verweerster,
advocaat: mr. J.M.F. Honders,

1.De procedure

Op 13 juli 2021 zijn in raadkamer gehoord, verzoekster, bij monde van mr. T.S.V. Bron, en verweerster, bij monde van de heer [naam] , bijgestaan door mr. J.M.F. Honders.
Ter zitting heeft verzoekster aanvullende stukken verstrekt. Voorafgaand aan de zitting heeft verweerster op 13 juli 2021 een verweerschrift ingediend, en tevens kopieën daarvan ter zitting verstrekt.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Standpunt van partijen

Verzoekster heeft het faillissement van verweerster aangevraagd, stellende dat zij een opeisbare vordering heeft op verweerster van € 33.554,06. De steunvorderingen bestaan uit een vordering van Intrum Justitita van € 346,15 en een vordering van de Gemeente Rotterdam, afdeling OZB, van € 3.651,00. Verzoekster heeft in 2015 een leveringsovereenkomst betreffende gas en stroom met verweerster afgesloten. Vanaf mei 2018 heeft verweerster meerdere termijnbedragen, jaarafrekeningen en een eindafrekening onbetaald gelaten. Verzoekster heeft in 2018 en in 2020 betalingsregelingen aan verweerster aangeboden, die door verweerster zijn aanvaard, maar niet zijn nagekomen. Een en ander blijkt mede uit een overzicht van de klantcontacten, welke ter zitting is overgelegd. Verzoekster ziet dan ook geen redenen meer om opnieuw een betalingsregeling aan te bieden, en persisteert dan ook bij haar verzoek.
Verweerster heeft (samengevat) het volgende aangevoerd. Verweerster betwist de vordering van verzoekster en heeft dat in het verleden ook gedaan. Verweerster voert aan dat zij een onderzoek heeft laten verrichten. Niet gebleken is dat de kabels een gebrek vertoonden, maar dat het vastrecht waarschijnlijk te hoog is, aldus mr. Houders. Verweerster stelt zich op het standpunt dat het op de weg van verzoekster ligt om duidelijkheid te verstrekken ten aanzien van de uitzonderlijke hoogte van de vordering. Verweerster erkent dat verzoekster betalingsregelingen heeft aangeboden, maar dat de voorgestelde aflossingstermijnen niet haalbaar waren. Verweerster heeft erkend dat zij nog een bedrag aan verzoekster verschuldigd is en dat zij sinds het beëindigen van de leveringsovereenkomst geen betalingen heeft verricht. Ten aanzien van de door verzoekster ter zitting ingebrachte steunvorderingen, stelt verweerster dat zij niet de gelegenheid heeft gekregen om deze te verifiëren. Verweerster betwist dat zij in een staat verkeert dat zij is opgehouden met betalen en dat er sprake is van pluraliteit van schuldeisers. Zij verzoekt primair het verzoek tot faillietverklaring af te wijzen, en subsidiair om een regeling tussen partijen te treffen.

3.De beoordeling

De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt.
Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen, indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers, terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.
De rechtbank overweegt als volgt. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting oordeelt de rechtbank dat verweerster de vordering van verzoekster niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd, heeft weersproken. Dat de hoogte van de vordering betwist wordt, laat onverlet dat (in elk geval een deel van) de vordering bestaat. Verweerster heeft ter zitting ook erkend dat zij nog een bedrag aan verzoekster moet betalen. Uit het overzicht dat verzoekster als productie 8 heeft overgelegd blijkt dat verweerster sinds maart 2019 geen termijnbetalingen meer heeft verricht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het vorderingsrecht van verzoekster op verweerster voldoende is komen vast te staan. Voorts heeft verzoekster onderbouwd met stukken gesteld dat er sprake is van steunvorderingen. Verweerster heeft deze vorderingen onvoldoende betwist. Ook op basis van hetgeen door verweerster ter zitting naar voren is gebracht ten aanzien van niet haalbare betalingsregelingen in het verleden en de aanspraak op een realistische betalingsregeling lijkt een problematische financiële situatie aannemelijk.
De rechtbank oordeelt derhalve dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van
verzoekster en van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat verweerster in
de toestand verkeert te zijn opgehouden met betalen. Het subsidiaire verzoek (verweer) van
verweerster is buiten het juridisch kader van de behandeling van het faillissementsverzoek
en kan niet leiden tot een andere beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank,
- verklaart GULDEN BOUW B.V. voornoemd in staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. W.J. Roos-van Toor, lid van deze rechtbank;
- stelt aan tot curator mr. A.I. Kruijdenberg, advocaat te Rotterdam;
- geeft last aan de curator tot het openen van brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. T. Mulder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2021 te 10:00 uur. [1]
De griffier is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.