ECLI:NL:RBROT:2021:8388

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
ROT 19/3883 en ROT 21/4003
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de berekening van de WIA-aanvulling en de onterecht toegepaste afbouwtoelage ORT

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig politieambtenaar, en de korpschef van de Nationale Politie over de hoogte van de aanvulling op de WIA-uitkering. Eiser was per 1 november 2018 ontslagen wegens ziekte en ontving een aanvulling op zijn WIA-uitkering. De korpschef ging bij de berekening van de laatstelijk genoten bezoldiging ten onrechte uit van een afbouwtoelage ORT in plaats van de volledige onregelmatigheidstoelage (ORT). Eiser betoogde dat hij recht had op de volledige ORT, omdat hij deze zou hebben ontvangen als hij niet ziek was geworden. De rechtbank oordeelde dat de korpschef de afbouwtoelage ORT niet had mogen toepassen en dat de berekening van de WIA-aanvulling te laag was vastgesteld. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en verving de afbouwtoelage door het juiste bedrag van de ORT. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 19/3883 en ROT 21/4003

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. S.G.C. van Ingen,
en

de korpschef van de Nationale Politie, verweerder,

gemachtigde: mr. K. van der Wal.

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een maandelijkse aanvulling op zijn uitkering in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend. Hierbij is verweerder van een afbouwregeling onregelmatigheidstoelage (afbouwtoelage ORT) van € 14,49 uitgegaan.
Bij besluit van 22 juli 2019 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder ROT 19/3883.
Bij besluiten van 26 september 2019 en van 4 oktober 2019 heeft verweerder het primaire besluit gewijzigd. Hierbij heeft verweerder de afbouwtoelage ORT naar € 14,92 verhoogd.
Bij besluit van 5 mei 2021 heeft verweerder nogmaals het primaire besluit gewijzigd. In dit gewijzigde primaire besluit heeft verweerder de afbouwtoelage ORT voor de periode tot en met 3 september 2019 naar € 57,91 verhoogd.
Bij besluit 5 van mei 2021 (bestreden besluit 2) heeft verweerder eiser met ingang van
4 september 2019 een maandelijkse aanvulling op zijn WIA-uitkering toegekend. Hierbij is verweerder van een afbouwtoelage ORT van € 57,91 uitgegaan.
Op verzoek van eiser en met instemming van verweerder is het bezwaar tegen het bestreden besluit 2 ter zitting als een rechtstreeks beroep in de zin van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt. Dit beroep is geregistreerd onder ROT 21/4403.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft op 20 juli 2021 gelijktijdig via Skype plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser was bij verweerder werkzaam en is per 1 november 2018 ontslag verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.
1.2
Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder, onder herstel van een kennelijke verschrijving, het primaire besluit gehandhaafd. Nadien heeft verweerder het primaire besluit driemaal gewijzigd voor de periode tot en met 3 september 2019 waarin eiser een loongerelateerde werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) heeft ontvangen.
1.3
Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder eiser een aanvulling op zijn WIA-uitkering toegekend voor de periode met ingang van 4 september 2019 waarin eiser een Inkomensvoorziening Volledig duurzaam Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) ontvangt.
Omvang van het geschil
2.1
Eiser heeft in het beroepschrift gericht tegen bestreden besluit 1 verzocht om de inhoud van het bezwaarschrift als herhaald en ingelast te beschouwen zonder daarbij aan te geven in welk opzicht, in zijn visie, de reactie van verweerder in het bestreden besluit op de bezwaargronden ontoereikend is. Dit is onvoldoende om als een beroepsgrond te kwalificeren. De rechtbank zal zich in haar uitspraak dan ook beperken tot de toegelichte beroepsgronden.
2.2
Partijen verschillen met elkaar van mening over de hoogte van de aanvulling op de WIA-uitkering. De beroepsgronden zien op de door verweerder bij de berekening gehanteerde bedragen aan salaris en de (afbouw)toelage ORT. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de hoogte van het door verweerder gehanteerde salaris niet langer in geschil is. Het geschil beperkt zich dus tot de (afbouw)toelage ORT als berekeningscomponent van de laatstelijk genoten bezoldiging.
Is verweerder bij de aanvulling op eisers WIA-uitkering terecht van een afbouwtoelage ORT uitgegaan?
3.1
Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte van de afbouwtoelage ORT is uitgegaan en niet van een toelage ORT. Volgens eiser had verweerder van een ORT van 6% van zijn salaris, zijnde € 215,80, moeten uitgaan, omdat hij daarop aanspraak zou hebben gemaakt als hij niet ziek zou zijn geworden. In dat verband voert eiser aan dat de afbouwtoelage ORT hem is toegekend, omdat hij voor de duur van zes maanden bij het woninginbrakenteam is geplaatst vanwege de verplichting binnen de politieorganisatie om medewerkers aan dat team uit te lenen. Na twee weken bij dat team te hebben gewerkt, is eiser arbeidsongeschikt geworden. Hierdoor kon hij niet meer in zijn eigen werk bij zijn eigen team terugkeren. Als hij wel zou zijn teruggekeerd, had hij recht op de volledige betaling van de ORT gehad. [naam persoon] , Hoofdinspecteur bij de politie, bureau [naam afdeling] , heeft dit in zijn e-mailbericht van 25 juli 2019 bevestigd. Verder bestond de kans dat hij in een hogere functie zou zijn geplaatst als hij niet ziek zou zijn geworden.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij terecht van een afbouwtoelage ORT is uitgegaan, omdat als uitgangspunt geldt de laatstelijk genoten bezoldiging van de gewezen ambtenaar op de dag voor ontslag als hij niet ongeschikt zou zijn geweest. Het bedrag van € 57,91 is de gemiddelde afbouwtoelage ORT die eiser de twaalf maanden voor zijn ontslag heeft ontvangen. De afbouwtoelage ORT is toegekend vanwege een wijziging in eisers werkzaamheden waardoor hij minder ORT zou gaan ontvangen en heeft geen relatie met de arbeidsongeschiktheid van eiser. Eiser heeft de afbouwtoelage ORT zelf aangevraagd en er is geen weg terug als die toelage eenmaal is toegekend. Uit de e-mail van de hoofdinspecteur blijkt dat eiser in zijn oorspronkelijke functie zou terugkeren, zodat plaatsing in een hogere functie niet reëel is gebleken.
3.3
De rechtbank is het met eiser eens. Uit artikel 39b, derde lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) blijkt dat de hoogte van de aanvulling op de WIA-uitkering wordt bepaald door de laatstelijk genoten bezoldiging waarop de ambtenaar op de dag voor het ontslag recht had als hij op die dag niet ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid zou zijn geweest. Met ‘bezoldiging’ wordt – afgezien van enkele niet voor deze zaak relevante uitzonderingen – de som van het salaris en de toelagen bedoeld. Tussen partijen is niet in geschil – en dit blijkt ook uit de e-mail van de hoofdinspecteur – dat het de bedoeling was dat eiser na afronding van zijn opleiding en na de periode van zes maanden waarin hij was uitgeleend aan het woninginbrakenteam weer in zijn oorspronkelijke functie zou terugkeren. De rechtbank gaat ervan uit dat eiser bij terugkeer in zijn eigen functie weer volledig in de onregelmatige diensten zou meedraaien en daarvoor een ORT zou ontvangen. Dat eiser, zoals hij gesteld heeft, kans had op een hogere functie als hij niet ziek zou zijn geworden, laat de rechtbank buiten beschouwing, omdat hierover geen concrete afspraken zijn gemaakt met eiser en daarom sprake is van een toekomstig onzekere gebeurtenis.
3.4
De rechtbank concludeert dat verweerder bij het berekenen van de laatstelijk genoten bezoldiging ten onrechte van de afbouwtoelage ORT en niet van de ORT is uitgegaan. Gelet hierop heeft verweerder de aanvullingen op eisers WIA-uitkering in de beide bestreden besluiten te laag vastgesteld. Verweerder heeft niet betwist dat eiser in zijn eigen functie een bedrag van € 215,80 aan ORT zou hebben ontvangen als hij niet ziek zou zijn geworden. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van dat bedrag.
Conclusie
4.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten voor zover verweerder daarbij bij de berekening van de laatstelijk genoten bezoldiging van de afbouwtoelage ORT is uitgegaan. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien in die zin dat zij het component afbouwtoelage ORT van € 59,91 met het component ORT van € 215,80 vervangt. Dit betekent dat verweerder eiser het verschil tussen het oude en het nieuwe bedrag vanaf het begin van de toekenning van de aanvulling op eisers WIA-uitkering zal moeten nabetalen en daarbij rekening moet houden met eventuele indexaties die in die periode hebben plaatsgevonden.
4.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Hierbij is van belang dat eiser maar eenmaal griffierecht heeft betaald, omdat hij in de zaak ROT 21/4003 geen griffierecht heeft hoeven te betalen.
4.3
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.846,00 (2 punten voor het indienen van bezwaarschriften met een waarde per punt van € 534,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1,5). De rechtbank is van een wegingsfactor 1,5 uitgegaan, omdat eiser telkens weer moest reageren op wijzigingen van de primaire besluiten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten voor zover daarbij de component afbouwregeling ORT van de laatstelijk genoten bezoldiging is vastgesteld;
  • herroept het gewijzigde primaire besluit van 5 mei 2021, bepaalt dat een bedrag van € 215,80 aan ORT als onderdeel van laatstelijk genoten bezoldiging wordt opgenomen en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats van de bestreden besluiten treedt voor zover die zijn vernietigd;
  • draagt verweerder op de te weinig betaalde aanvullingen op eisers WIA-uitkering aan eiser uit te keren en daarbij rekening te houden met eventuele indexaties;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 174,00 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.846,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter, en mr. S. Ketelaars-Mast en
mr. drs. A. Douwes leden, in aanwezigheid van mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan op 17 augustus 2021.
De griffier is buiten staat De voorzitter is verhinderd te tekenen
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.