Op 11 augustus 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van belastingfraude. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor het onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit en sprak de verdachte vrij van het onder 2 primair ten laste gelegde feit. Echter, de rechtbank vond de verdachte wel schuldig aan het meermaals doen van onjuiste aangifte omzetbelasting. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur.
De zaak kwam aan het licht na een onderzoek op de terechtzitting van 28 juli 2021, waar de tenlastelegging werd besproken. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van de feiten en een gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist had gedaan, wat resulteerde in te weinig belastingheffing. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld bij de aangifte inkomstenbelasting, waardoor hij daarvan werd vrijgesproken.
De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij actief bezig was zijn leven weer op orde te krijgen. De rechtbank vond een taakstraf van 180 uur passend, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. De verdachte had de Belastingdienst benadeeld door opzettelijk te weinig omzetbelasting aan te geven, wat de goede werking van het belastingstelsel ondermijnt. De rechtbank benadrukte het belang van vertrouwen in het systeem van belastingaangifte.