ECLI:NL:RBROT:2021:8324

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
10/996620-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belastingfraude met onjuiste aangifte omzetbelasting

Op 11 augustus 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van belastingfraude. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor het onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit en sprak de verdachte vrij van het onder 2 primair ten laste gelegde feit. Echter, de rechtbank vond de verdachte wel schuldig aan het meermaals doen van onjuiste aangifte omzetbelasting. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur.

De zaak kwam aan het licht na een onderzoek op de terechtzitting van 28 juli 2021, waar de tenlastelegging werd besproken. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van de feiten en een gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist had gedaan, wat resulteerde in te weinig belastingheffing. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld bij de aangifte inkomstenbelasting, waardoor hij daarvan werd vrijgesproken.

De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij actief bezig was zijn leven weer op orde te krijgen. De rechtbank vond een taakstraf van 180 uur passend, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. De verdachte had de Belastingdienst benadeeld door opzettelijk te weinig omzetbelasting aan te geven, wat de goede werking van het belastingstelsel ondermijnt. De rechtbank benadrukte het belang van vertrouwen in het systeem van belastingaangifte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996620-18
Datum uitspraak: 11 augustus 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. J.H. van Dijk, advocaat te Haarlem.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 juli 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.D. Hes heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

Aan de verdachte is onder 2 primair - zakelijk weergegeven - ten laste gelegd dat hij op 27 januari 2017 de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2015 opzettelijk onjuist en/of onvolledig heeft ingediend. Zoals de rechtbank hierna zal overwegen, kan weliswaar worden bewezen dat de verdachte de aangifte inkomstenbelasting onjuist heeft ingediend, maar kan niet worden bewezen dat hij dat opzettelijk heeft gedaan. De verdachte zal dan ook van het onder 2 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Aan het antwoord op de vraag of de verdachte het onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde - zakelijk weergegeven - het op 27 januari 2017 onjuist en/of onvolledig indienen van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2015 heeft begaan, komt de rechtbank niet toe. Het onjuist en/of onvolledig indienen van de aangifte inkomstenbelasting is een overtreding (artikel 68, eerste lid, onderdeel a, in combinatie met artikel 72 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Voor alle overtredingen geldt dat het recht tot strafvordering vervalt door verjaring in drie jaren (artikel 70, eerste lid, onderdeel 1°., van het Wetboek van Strafrecht). Aangezien de overtreding meer dan drie jaar geleden zou hebben plaatsgevonden en de verjaring niet is gestuit, is het recht op strafvervolging verjaard. Het openbaar ministerie zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van de onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde overtreding.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak van feit 2 primair
Zoals hiervoor reeds is overwogen acht de rechtbank niet bewezen hetgeen onder 2 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Uit de getuigenverklaringen van de heer [naam getuige 1] in verband met de door de verdediging verstrekte brief afkomstig van de heer [naam getuige 2] (bijlage III en het e-mailbericht van de officier van justitie d.d. 29 juli 2021 (bijlage IV) blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het (laten) indienen van de betreffende aangifte inkomstenbelasting heeft gesproken met de heren [naam getuige 1] en [naam getuige 2] van de Belastingdienst.
Uit voornoemde brief, waarvan de authenticiteit is bevestigd en die is verstuurd “namens de inspecteur”, blijkt dat de aangifte inkomstenbelasting 2015 van de verdachte “in overleg met ons op deze wijze is ingediend.” De rechtbank begrijpt uit de context van de brief dat met “deze wijze” bedoeld is dat de voorgestelde correcties niet (meer) zijn verwerkt. De afspraak strekte er kennelijk toe dat de Belastingdienst de correcties op de aangifte na indiening zou aanbrengen door naheffing. De rechtbank is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden niet kan worden gezegd dat de verdachte opzettelijk onjuist aangifte heeft gedaan, zoals tenlastegelegd.
5.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering van feit 1
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij, in de periode 14 april 2015 tot en met 28 januari 2016, te Almere opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften omzetbelasting op naam van [naam verdachte] betreffende de aangiftetijdvakken eerste kwartaal 2015 en tweede kwartaal 2015 en derde kwartaal 2015 en vierde kwartaal 2015, (gedeeltelijk) onjuist heeft laten doen, immers heeft verdachte telkens opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn ingeleverde/gezonden aangiftebiljetten omzetbelasting over voornoemde kwartalen, telkens een te laag bedrag aan omzet en een te laag bedrag waarover omzetbelasting wordt berekend en een te laag bedrag aan omzetbelasting en een te laag bedrag aan “Totaal omzetbelasting” en een te laag belastbaar bedrag door een ander laten opgeven en/of vermelden, terwijl die feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
1.
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door opzettelijk te weinig omzetbelasting aan te geven en te betalen. De Belastingdienst is hierdoor benadeeld. De verdachte heeft puur uit eigen financieel gewin gehandeld en zich hierdoor ten koste van de samenleving verrijkt. De goede werking van het omzetbelastingsysteem is gebaseerd op het vertrouwen dat er een juiste aangifte wordt ingediend. Dit vertrouwen heeft de verdachte beschaamd en dat rekent de rechtbank de verdachte aan.
8.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de duur van de op te leggen straf acht geslagen op straffen die in gelijksoortige zaken plegen te worden opgelegd, zoals die volgen uit de Landelijke Oriëntatiepunten Voor Straftoemeting (LOVS) voor fraude. In beginsel is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende strafmodaliteit voor een dergelijk feit. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en wel om het navolgende.
De verdachte is blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van 24 maart 2021 niet eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De verdachte is actief bezig zijn leven weer op orde te krijgen en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou de goede weg die de verdachte lijkt te zijn ingeslagen doorkruisen. De verdachte moet de Belastingdienst nog een aanzienlijk bedrag betalen en er is conservatoir beslag gelegd op zijn twee motoren. Ook zal de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening houden met de ouderdom van het feit en de forse overschrijding van de redelijk termijn.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 180 (honderdtachtig) uur een passende en geboden straf.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor zover het betreft het onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. D. van der Sluis en A. Bonder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Soeteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 augustus 2021.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij, in of omstreeks de periode 14 april 2015 tot en met 28 januari 2016, te Almere en/of Apeldoorn (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (digitale) aangiften omzetbelasting op naam van [naam verdachte] betreffende de aangiftetijdvakken eerste kwartaal 2015 en/of tweede kwartaal 2015 en/of derde kwartaal 2015 en/of vierde kwartaal 2015, (gedeeltelijk) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben laten doen, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) opzettelijk op/in het/de bij/naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Almere en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland ingeleverde/gezonden aangiftebiljetten omzetbelasting over voornoemde kwartalen, (telkens) een te laag bedrag aan omzet en/of een te laag bedrag waarover omzetbelasting wordt berekend en/of een te laag bedrag aan omzetbelasting en/of een te laag bedrag aan “Totaal omzetbelasting” en/of een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven en/of vermeld en/althans door die/een ander(en) doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl die feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
2.
hij, op of omstreeks 27 januari 2017 te Almere en/of Apeldoorn en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (digitale) aangifte inkomstenbelasting op naam van [naam verdachte] over het jaar 2015, (gedeeltelijk) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben laten doen,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) opzettelijk op/in het/de bij/naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Almere en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland ingeleverde/gezonden aangiftebiljet inkomstenbelasting over 2015, (telkens) een te laag bedrag aan inkomsten opgegeven en/of vermeld althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven en/of vermeld, en/althans door die/een ander(en) doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl dat feit er toe strekt dat te weinig belasting werd geheven.