In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en gedaagden. [Eiser] vorderde dat gedaagden de benedenwoning aan hem ter beschikking zouden stellen en dat zijn inboedel, die door gedaagden onrechtmatig was ontruimd, aan hem zou worden teruggegeven. De kantonrechter oordeelde dat er weliswaar overeenstemming was over de essentialia van de huurovereenkomst voor de benedenwoning, maar dat er onvoldoende aannemelijk was dat een huurovereenkomst daadwerkelijk tot stand was gekomen. Dit kwam voort uit de onduidelijkheid over de verhuisdatum en de communicatie tussen partijen. De kantonrechter wees de vorderingen van [eiser] af, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een huurovereenkomst was ontstaan. Tevens werd vastgesteld dat gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld door de inboedel van [eiser] zonder de juiste procedure te ontruimen. De kantonrechter veroordeelde [eiser] in de proceskosten, die op € 498,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en overeenstemming tussen partijen bij het aangaan van huurovereenkomsten.