In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 augustus 2021 uitspraak gedaan over een bezwaar van de veroordeelde tegen de omzetting van een taakstraf in vervangende hechtenis. De veroordeelde had eerder een taakstraf van 60 uren opgelegd gekregen, waarvan 30 uren voorwaardelijk, met de waarschuwing dat bij niet-naleving vervangende hechtenis van 29 dagen zou worden toegepast. Het Openbaar Ministerie besloot op 30 april 2021 om deze vervangende hechtenis toe te passen, en de kennisgeving hiervan werd op 12 juni 2021 aan de veroordeelde betekend.
De veroordeelde diende op 7 juli 2021 bezwaar in tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoerde dat zij op dat moment geen vaste woon- of verblijfplaats had en haar post bij het Leger des Heils ophaalde. Tijdens de zitting op 9 augustus 2021 werd de veroordeelde, haar advocaat en de officier van justitie gehoord. De verdediging stelde dat de veroordeelde de taakstraf met succes wilde voltooien, maar dat persoonlijke omstandigheden en de coronamaatregelen dit bemoeilijkten.
De rechtbank oordeelde dat het bezwaar verschoonbaar te laat was ingediend, maar toch ontvankelijk. De rechtbank nam in overweging dat de veroordeelde inmiddels goede ontwikkelingen doormaakte in haar leven, mede door de begeleiding van Humanitas. Uiteindelijk werd het bezwaar gegrond verklaard, het bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis vervallen verklaard, en werd de termijn voor het verrichten van de taakstraf met 12 maanden verlengd.