ECLI:NL:RBROT:2021:820

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 februari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
ROT 20/2265
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedeisende bestuursdwang bij brandonveilige situatie in kantoorpand

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam en een groep eisers die in een kantoorpand woonden. Het college had op 4 oktober 2019 spoedeisende bestuursdwang toegepast, wat resulteerde in de sluiting van het pand voor bewoning. Dit besluit volgde op een brand in het pand, waarbij ernstige brandveiligheidsproblemen werden vastgesteld door de brandweer. De eisers, die als kwetsbare groep in de woningmarkt worden beschouwd, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college, omdat zij van mening waren dat hun belangen onvoldoende waren meegewogen en dat er alternatieven voor de sluiting beschikbaar waren.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had besloten tot spoedeisende bestuursdwang, gezien de acute brandgevaarlijke situatie die was vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de veiligheid van de bewoners en omwonenden voorop stond en dat het college bevoegd was om zonder voorafgaande last op te treden. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eisers over de proportionaliteit van de maatregel en de inbreuk op hun huisrecht onder artikel 8 van het EVRM beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de inbreuk gerechtvaardigd was in het belang van de openbare veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers procesbelang hadden, ondanks dat zij niet meer terug konden naar het pand, omdat zij schade hadden geleden door de bestuurlijke besluitvorming.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2265

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 februari 2021 in de zaak tussen

1. [eiser 1] ,
2. [eiser 2] ,
3. [eiser 3] ,
4. [eiser 4] ,
5. [eiser 5] ,
6. [eiser 6] ,
7. [eiser 7] ,
8. [eiser 8] ,
9. [eiser 9] ,
10. [eiser 10] ,
11. [eiser 11] ,
12. [eiser 12] ,
13. [eiser 13] ,
14. [eiser 14] ,
15. [eiser 15] ,
16. [eiser 16] ,
17. [eiser 17] ,
allen te [plaats] , hierna: eisers,
gemachtigde: mr. M.A.R. Schuckink Kool,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. A.J.J. van der Vlist.

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder zijn beslissing van eerder die dag om ter zake van het kantoorpand aan de [adres] spoedeisende bestuursdwang toe te passen, inhoudende de sluiting van het pand voor bewoning voor onbepaalde tijd en daarmee de beëindiging van het gebruik voor (antikraak) bewoning, op schrift gesteld.
Bij besluit van 27 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2021. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan de zijde van verweerder zijn ook verschenen [naam persoon 1] , wijkinspecteur, en [naam persoon 2] , werkzaam bij de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.

Overwegingen

1.1
[naam bedrijf 1] ( [naam bedrijf 1] ) was eigenaar van het kantoorpand aan de [adres] te Rotterdam ten tijde van het primaire besluit. [naam bedrijf 1] heeft met [naam bedrijf 2] ( [naam bedrijf 2] ) een overeenkomst gesloten, op grond waarvan [naam bedrijf 2] dit pand voor [naam bedrijf 1] heeft beheerd. [naam bedrijf 2] heeft met eisers bruikleenovereenkomsten gesloten met betrekking tot de antikraak bewoning van dit voormalige kantoorpand.
1.2
Op 4 oktober 2019 is er brand uitgebroken in de kelder van het kantoorpand. Na de brand heeft de brandweer het volgende geconstateerd. Alle branddeuren en ruiten waren kapot of open geblokkeerd, de brandmeldinstallatie was onklaar gemaakt, de elektrische installatie was onveilig en de vluchtroutes waren geblokkeerd. Volgens de brandweer diende het hele pand als een groot brandcompartiment beschouwd te worden. Verder bleken er ongeveer 50 personen in het pand te wonen, verdeeld over alle verdiepingen. De inspecteur van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht heeft vervolgens samen met de politie en de brandweer geconcludeerd dat het gebouw brandonveilig was. Vervolgens is ter plaatse spoedeisende bestuursdwang toegepast.
1.3
Op 9 oktober 2019 heeft [naam bedrijf 2] de overeenkomsten met eisers met onmiddellijke ingang opgezegd en hen de feitelijke toegang tot de woningen ontzegd.
1.4
Verweerder heeft het primaire besluit gericht aan [naam bedrijf 1] omdat [naam bedrijf 1] vanuit haar hoedanigheid als eigenaar is aangemerkt als overtreder. Verweerder heeft [naam bedrijf 1] medegedeeld dat zij de overtredingen van artikelen 2.81, 2.83, 6.19 en 6.21 van het Bouwbesluit 2012 dient te beëindigen en beëindigd te houden. [naam bedrijf 1] heeft geen bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, met overneming van het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van 16 maart 2020, de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eisers die tot een kwetsbare groep in de woningmarkt van Rotterdam behoren. Zij menen dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder is direct overgegaan tot ontruiming en sluiting van het pand zonder enig onderzoek te hebben gedaan naar alternatieven en zonder de proportionaliteit in acht te nemen. Volgens de brandweer was een minder ingrijpend alternatief mogelijk door te eisen dat de verantwoordelijke voor het pand tijdelijk voor een brandwacht zou zorgen zodat het pand daarna snel brandveilig kon worden gemaakt. Ook voeren eisers aan dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Er is geen rapportage over de risico-inschatting en de belangenafweging. Verder stellen eisers dat verweerder op de hoogte was van de bewoning van het pand en deze situatie toeliet. Met het bestreden besluit laat verweerder een situatie toe dat iedereen naar elkaar wijst en niemand de schuld treft. Ter zitting hebben eisers betoogd dat zij op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) beschermd hadden moeten worden tegen de sluiting van het pand. Zij menen dat de inbreuk op het huisrecht van eisers in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel dat voortvloeit uit artikel 8 van het EVRM.
4. Het wettelijk kader wordt gevormd door de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Gemeentewet, de Woningwet en het Bouwbesluit 2012. De belangrijkste toepasselijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eisers nog procesbelang hebben bij hun beroep, nu zij niet meer terug kunnen naar het pand aan de [adres] omdat het pand wordt herontwikkeld. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 11 januari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV0590), kan in een geval als hier aan de orde, procesbelang bestaan indien eisers stellen schade te hebben geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit. Ter zitting hebben eisers verklaard dat hun belang is gelegen in vergoeding van de schade die zij hebben geleden. Nu het niet onaannemelijk is dat eisers schade hebben geleden als gevolg van het bestreden besluit, hebben zij procesbelang bij hun beroep. Dat eisers, zoals verweerder stelt, geen bruikleenovereenkomsten hebben overgelegd kan hen in dit verband niet worden tegengeworpen, nu verweerder deze overeenkomsten niet eerder heeft opgevraagd.
6.1
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder in dit geval spoedeisende bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:31, tweede lid, van de Awb heeft mogen toepassen. Het college is alleen bevoegd tot het terstond toepassen van bestuursdwang, wanneer sprake is van een overtreding, wanneer het college het bevoegd gezag is om een bestuurlijke sanctie op te leggen ten aanzien van die overtreding en wanneer de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht. Dit moet worden beoordeeld naar het moment van het toepassen van de bestuursdwang en op basis van de dan bekende kennis en de dan ter beschikking staande gegevens. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken.
6.2
Niet in geschil is dat het kantoorpand aan de [adres] op 4 oktober 2019 niet voldeed aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 ten aanzien van de brandveiligheid. Op grond van de zorgplicht van artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet dient de eigenaar van een bouwwerk, open erf of terrein of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen zorg te dragen dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt. Verweerder heeft de bestuursdwang toegepast wegens overtreding van de artikelen 2.81, 2.83, 6.19 en 6.21 van het Bouwbesluit 2012. Uit het Registratieformulier Calamiteiten BWT van 4 oktober 2019 (het Registratieformulier) blijkt dat bijna alle branddeuren en ruiten kapot en/ of open geblokkeerd waren, waardoor het hele pand een groot brandcompartiment was. De brandmeldinstallatie was onklaar gemaakt, de elektrische installatie was onveilig en de vluchtroutes waren geblokkeerd. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank zich op het moment van het toepassen van de bestuursdwang op basis van de toen beschikbare kennis en gegevens terecht op het standpunt gesteld dat sprake was van overtredingen van het Bouwbesluit 2012. Niet in geschil is dat verweerder het bevoegd gezag is om handhavend op te treden tegen deze overtredingen.
6.3
Op grond van artikel 5:31, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht besloten dat de door de brandweer geconstateerde gevaarlijke situatie dermate spoedeisend was, dat onmiddellijk optreden was vereist en dat een besluit niet kon worden afgewacht. Er was sprake van een concreet risico voor de veiligheid van de personen in het pand in het geval dat een brand zou uitbreken. In dit verband acht de rechtbank van belang dat uit de rapportage van de brandweer van 4 oktober 2019 blijkt dat het pand feitelijk één groot brandcompartiment was, dat sommige brandwerende deuren volledig waren vernield en dat er geen rookdetectie aanwezig was. Hierdoor zouden de bewoners niet tijdig gewaarschuwd worden bij een calamiteit en konden de bewoners niet veilig vluchten. Verder bleken er volgens het Registratieformulier ongeveer vijftig personen in het pand te wonen, verdeeld over alle verdiepingen terwijl met [naam bedrijf 2] was afgesproken dat maximaal twintig personen het pand mochten bewonen en was het incident op 4 oktober 2019 het derde incident binnen korte tijd. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake was van een spoedeisende situatie in de zin van artikel 5:31 van de Awb en een zienswijzemogelijkheid achterwege mogen laten.
6.4
De stelling van eisers dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en niet toereikend is gemotiveerd slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie het bestreden besluit afdoende heeft gemotiveerd. Nu het Registratieformulier in de bezwaarfase is overgelegd, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat er relevante stukken in het dossier ontbreken. Ook de stelling van eisers dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de bewoners, slaagt niet. Bij het nemen van het bestreden besluit heeft verweerder de belangen van eisers meegewogen maar doorslaggevend gewicht toegekend aan de veiligheid van eisers en de in het pand aanwezige personen dan aan de belangen van eisers bij bewoning van het pand. Dat eisers het niet eens zijn met de uitkomst van de belangenafweging van verweerder, betekent niet dat verweerder dit niet of niet zorgvuldig heeft gedaan. Ook de stelling van eisers dat verweerder minder ingrijpende maatregelen had kunnen nemen, slaagt niet. De rechtbank kan het standpunt van verweerder volgen dat het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang niet mogelijk was gelet op de brandgevaarlijke situatie die in potentie levensbedreigend kon zijn voor de bewoners, omwonenden of voorbijgangers. Op basis van het dossier valt niet af te leiden en ter zitting is niet gebleken dat verweerder voor 4 oktober 2019 op de hoogte was van de brandonveilige situatie van het pand. Weliswaar zijn er voor deze datum incidenten geweest in het pand, maar verweerder was hier niet bij betrokken. Nu de brandweer contact met de beheerder heeft opgenomen op 4 oktober 2019, lag het op de weg van de beheerder en de pandeigenaar om maatregelen te treffen, zoals het instellen van een brandwacht, om de brandveiligheid te waarborgen. Dat de pandeigenaar en/of beheerder ervoor gekozen hebben om na de bestuursdwang geen maatregelen te treffen om de overtredingen te beëindigen, kan verweerder niet worden verweten.
6.5
Wat betreft het beroep van eisers op artikel 8 van het EVRM, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder, voor zover hier van belang, recht op respect voor zijn privé-, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Inmenging in een van de in artikel 8, eerste lid, van het EVRM beschermde rechten is op grond van het tweede lid gerechtvaardigd, indien deze bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Voor zover het toepassen van de spoedeisende bestuursdwang kan worden aangemerkt als een inmenging in rechten als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM, is dit bij wet voorzien en in het belang van één van de in artikel 8, tweede lid, van het EVRM genoemde doelen. Dit doel betreft, gezien wat hiervoor onder 6.2 over de brandveiligheid van het pand is vermeld, met name het behartigen van het belang van de openbare veiligheid. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat bij het toepassen van de bestuursdwang geen evenredige afweging is gemaakt tussen de belangen van eisers en het algemeen belang. De rechtbank acht de sluiting van het pand daarom niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.
6.6
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder mocht overgaan tot het toepassen van spoedeisende bestuursdwang en het primaire besluit dan ook op goede gronden heeft gehandhaafd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Vaz, voorzitter, en mr. P. Vrolijk en mr. M.C. Snel-van den Hout, leden, in aanwezigheid van A. Wisse, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 8 februari 2021.
de griffier is buiten staat de voorzitter is verhinderd te tekenen
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:31
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder dwangsom op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
2. Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet langer kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.

Gemeentewet

Artikel 125
1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
3. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
4. Een bestuurscommissie bezit de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang en de bevoegdheid tot het geven van een machtiging tot binnentreden van een woning slechts indien ook die bevoegdheid uitdrukkelijk is overgedragen.

Woningwet

Artikel 1a
1. (…)
2. Een ieder die een bouwwerk bouwt, gebruikt, laat gebruiken of sloopt, dan wel een open erf of terrein gebruikt of laat gebruiken, draagt er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor dat als gevolg van dat bouwen, gebruik of slopen geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.

Bouwbesluit 2012

Afdeling 2.10. Beperking van uitbreiding van brand
Artikel 2.81. Aansturingsartikel
1. Een te bouwen bouwwerk is zodanig dat de kans op een snelle uitbreiding van brand voldoende wordt beperkt.
2. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.81 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
Artikel 2.83. Omvang
1. Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan de in tabel 2.81 aangegeven waarde.
2. In een brandcompartiment liggen ten hoogste vier woonwagens en nevenfuncties daarvan met een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste 1.000 m².
3. Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel.
4. Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een wegtunnelbuis.
5. In een brandcompartiment liggen ten hoogste een woonfunctie en nevenfuncties daarvan.
6. In afwijking van het vijfde lid is een gemeenschappelijk verblijfsgebied toegestaan, indien dat verblijfsgebied een afzonderlijk brandcompartiment is.
7. Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 50 m² of een technische ruimte waarin een of meer verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 130 kW worden opgesteld, is een afzonderlijk brandcompartiment.
8. Bij een brandcompartiment van een industriefunctie met een gebruiksoppervlakte van meer dan 1.000 m² is het eerste lid niet van toepassing op een of meer in dat brandcompartiment gelegen nevenfuncties met een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste 100 m².
9. In afwijking van het eerste lid is de gebruiksoppervlakte van een brandcompartiment met een of meer cellen ten hoogste 500 m² en niet groter dan 77% van de gebruiksoppervlakte van het gebouw.
10. Een brandcompartiment met bedgebied voor bedgebonden patiënten is niet groter dan 77% van de gebruiksoppervlakte van de bouwlaag waarop dit brandcompartiment ligt.
11. Een technische ruimte is een afzonderlijk brandcompartiment.
Afdeling 6.5. Tijdig vaststellen van brand, nieuwbouw en bestaande bouw
Artikel 6.19. Aansturingsartikel
1. Een bouwwerk heeft zodanige voorzieningen dat brand tijdig kan worden ontdekt zodat veilig kan worden gevlucht.
2. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 6.19 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
Artikel 6.21. Rookmelders
1. Bij een te bouwen woonfunctie en bij functiewijziging naar een woonfunctie heeft een besloten ruimte waardoor een vluchtroute voert tussen de uitgang van een verblijfsruimte en de uitgang van de woonfunctie een of meer rookmelders die voldoen aan en zijn geplaatst volgens de primaire inrichtingseisen als bedoeld in NEN 2555. Dit geldt niet voor een woonfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20.
2. Bij een woonfunctie voor kamergewijze verhuur heeft een besloten ruimte waardoor een vluchtroute voert tussen de uitgang van een verblijfsruimte en de uitgang van de woonfunctie een of meer rookmelders die voldoen aan en zijn geplaatst volgens de primaire inrichtingseisen als bedoeld in NEN 2555. Dit geldt niet voor een woonfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20.
3. Een verblijfsruimte heeft een of meer rookmelders die voldoen aan en zijn geplaatst volgens de primaire inrichtingseisen als bedoeld in NEN 2555. Dit geldt niet voor een verblijfsruimte in een wooneenheid indien elke wooneenheid in de woonfunctie in een afzonderlijk beschermd subbrandcompartiment ligt met een volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag vanuit dat beschermd subbrandcompartiment naar een andere ruimte in het brandcompartiment van ten minste 30 minuten.
4. Een verblijfsruimte en een besloten ruimte waardoor een vluchtroute voert tussen de uitgang van een verblijfsruimte en de uitgang van het gebouw hebben een of meer rookmelders die voldoen aan de primaire inrichtingseisen als bedoeld in NEN 2555. Dit geldt niet voor een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20.
5. Het vierde lid is niet van toepassing op een bestaande logiesfunctie.