In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Woonstad Rotterdam en [persoon A] over de servicekosten voor het jaar 2017. De eiser, Woonstad, vorderde betaling van servicekosten die betrekking hebben op water, warmte en elektra. De gedaagde, [persoon A], betwistte de hoogte van deze kosten en stelde dat hij te veel had betaald. De procedure volgde na een tussenvonnis van 12 februari 2021 en een mondelinge behandeling op 15 juni 2021, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten.
De kantonrechter heeft de vorderingen van Woonstad beoordeeld en vastgesteld dat de servicekosten voor water, warmte en elektra over 2017 respectievelijk € 305,52, € 828,74 en € 237,85 bedragen. Dit resulteert in een totaalbedrag van € 1.372,11 dat Woonstad aan [persoon A] in rekening mocht brengen. [persoon A] had echter in totaal € 1.520,99 betaald, waardoor hij recht had op terugbetaling van € 148,88. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat Woonstad ten onrechte administratiekosten van € 38,56 en gemeenschappelijke kosten van € 133,88 in rekening had gebracht, die ook terugbetaald moesten worden aan [persoon A].
De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De vordering van [persoon A] om Woonstad te verplichten om (ijk)rapporten over de meters te overleggen, werd afgewezen, omdat de nieuwe meters van Techem correct functioneerden en [persoon A] hieraan geen twijfels had geuit. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van verhuurders bij het doorberekenen van servicekosten en de noodzaak voor een duidelijke onderbouwing van deze kosten.