ECLI:NL:RBROT:2021:8154

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/616429 / HA ZA 21-316
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. J. van den Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident civiel-kanton met betrekking tot arbeidsovereenkomst en uitvindingen

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, hebben de gedaagden een bevoegdheidsincident ingediend. Zij vorderden dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de kantonrechter, omdat de zaak volgens hen een aardvordering betreft die onder de bevoegdheid van de kantonrechter valt op basis van artikel 93 Rv. De gedaagden stelden dat de vordering van de eiser is gebaseerd op artikel 12 lid 6 van de Rijksoctrooiwet (ROW), en dat de hoofdvordering moet worden aangemerkt als een vordering die verband houdt met een arbeidsovereenkomst. De rechtbank overwoog dat het doen van een uitvinding niet tot de taken van de werknemer behoort, en dat het geschil over de vergoeding per verkochte meter van het uitgevonden product niet kan worden gekwalificeerd als een geschil dat betrekking heeft op de arbeidsovereenkomst. De rechtbank concludeerde dat de kantonrechter geen bevoegdheid toekomt en wees de incidentele vordering af. De gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten van het incident.

De hoofdzaak betreft een vordering van de eiser tegen de gedaagden, waarbij de eiser onder andere betaling van verbeurde dwangsommen en een vergoeding per geproduceerde kubieke meter van een kokosproduct vordert. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor beraad over een eventuele mondelinge behandeling. Het vonnis is gewezen op 18 augustus 2021 door mr. drs. J. van den Bos.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/616429 / HA ZA 21-316
Vonnis in incident van 18 augustus 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. P.J.M. Boomaars te Breda,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEEGAA SUBSTRATES B.V.,
gevestigd te Maasland,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SHAKTI COCOS B.V.,
gevestigd te Maassluis,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. M. Buitelaar te Naaldwijk.
Partijen zullen hierna [naam eiser], Meegaa Substrates en Shakti Cocos genoemd worden. Meegaa Substrates en Shakti Cocos worden gezamenlijk als gedaagden aangeduid.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 maart 2021, met producties 1 tot en met 30;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele conclusie houdende exceptie van absolute onbevoegdheid, met producties 1 tot en met 25;
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert [naam eiser] -verkort weergegeven- dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • I) gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 100.000,00 aan verbeurde dwangsommen,
  • II) gedaagden veroordeelt tot het verstrekken van een onderbouwde opgave van de inhoud van de in productie 9 bij dagvaarding gespecificeerde containers, op verbeurte van een dwangsom,
  • III) gedaagden veroordeelt tot het verstrekken van een onderbouwde opgave van geproduceerde en verkochte kubieke meters Shakti Amla -een kokosproduct- in Nederland, India en Sri Lanka in 2019 en 2020 en deze opgave voor ieder volgend kalenderjaar te blijven verstrekken, op verbeurte van een dwangsom,
  • IV) voor recht verklaart dat gedaagden hoofdelijk een vergoeding aan hem verschuldigd zijn van € 1,00 per geproduceerde dan wel verkochte kubieke meter Shakti Amla en gedaagden veroordeelt tot betaling terzake, vermeerderd met wettelijke (handels)rente, en
  • V) gedaagden veroordeelt tot betaling van een voorschot over de periode tot en met 2018 van € 315.731,47, een en ander te vermeerderen met wettelijke (handels)rente, (proces)kosten en nakosten.
2.2.
De vorderingen zijn gebaseerd op het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 17 juni 2020 (hierna: het eerdere vonnis), zijnde het resultaat van een eerdere procedure tussen [naam eiser] aan de ene kant en gedaagden aan de andere kant (hierna: de eerdere procedure). In de eerdere procedure was ook [naam] gedaagde (hierna: [naam]). Hij was directeur en medeaandeelhouder van Meegaa Substrates en was en is directeur en indirect enig aandeelhouder van Shakti Cocos. [naam] is geen partij in de onderhavige procedure.
2.3.
Gedaagden voeren, zeer beknopt weergegeven, als verweren in de hoofdzaak dat geen dwangsommen zijn verbeurd, dat [naam eiser] geen recht heeft op een opgave van de inhoud van alle verscheepte containers, dat er geen verplichting geldt voor hen om over 2019 en 2020 (en ieder volgend jaar) een opgave te verstrekken zoals gevorderd en dat er geen gehoudenheid bestaat tot betaling van een vergoeding per kubieke meter Shakti Amla en van het door [naam eiser] gevorderde voorschot.

3..Het geschil in het incident

3.1.
Gedaagden vorderen in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en de zaak in de stand van het geding verwijst naar de kantonrechter van deze rechtbank, met veroordeling van [naam verweerder] in de kosten van het incident. Gedaagden hebben hieraan het volgende ten grondslag gelegd.
3.1.1.
De zaken moeten door de kantonrechter worden behandeld omdat de zaak tussen Meegaa Substrates en [naam verweerder] een aardvordering betreft. Op grond van artikel 93 aanhef en onderdeel c Rv is alleen de kantonrechter (absoluut) bevoegd kennis van te nemen van zaken die verband houden met een arbeidsovereenkomst. Vanwege de samenhang van de zaak tussen Meegaa Substrates en [naam verweerder] enerzijds en de zaak tussen Shakti Cocos en [naam verweerder] anderzijds, wordt ook verzocht die laatste zaak te verwijzen naar de sector kanton. De kern van het geschil betreft de vraag of [naam verweerder] recht heeft op € 1,00 per geproduceerde en verkochte kubieke meter Shakti Amla en zijn daarop gebaseerde vordering (vordering IV zoals hiervoor onder 2.1. is weergegeven, hierna: de hoofdvordering). De andere vorderingen hangen samen met de hoofdvordering en zijn daaraan ondergeschikt. [naam verweerder] heeft de uitvinding waarover het gaat -en die resulteerde in het product Shakti Amla- in loondienst gedaan van Meegaa Substrates.
3.1.2.
Daarnaast stellen gedaagden dat de vordering van [naam verweerder] (subsidiair) is gebaseerd op artikel 12 lid 6 van de Rijksoctrooiwet (hierna: ROW). Ook daaruit volgt dat de zaak beoordeeld dient te worden door de kantonrechter. Op grond van artikel 83 lid 2 ROW dient de hoofdvordering van [naam verweerder] te worden aangemerkt als een vordering gebaseerd op een arbeidsovereenkomst. Het doen van uitvindingen behoorde tot zijn takenpakket als werknemer. Rechtsvorderingen die gegrond zijn op artikel 12 lid 6 ROW moeten aangemerkt als vorderingen met betrekking tot een arbeidsovereenkomst.
3.1.3.
[naam verweerder] was vanaf 1 april 2004 in loondienst bij Meegaa Substrates en haar rechtsvoorganger en heeft de uitvinding in dienstbetrekking gedaan. Uit tal van stukken blijkt dit. Zo blijkt uit een gespreksverslag van 2012 dat [naam verweerder] zich binnen zijn functie bezighield met de ontwikkeling van een duurzaam kokossubstraat en in het plan van aanpak van 6 september 2016 staat bij zijn functie onder meer “Research & Development betreffende cocos”. De door [naam verweerder] geclaimde vergoeding vormde een extra (prestatie)beloning voor zijn inspanningen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst. De uitbetaalde bedragen zijn uitdrukkelijk onderdeel van het loon waarover loonheffing is betaald.
3.2.
[naam verweerder] voert als verweer in incident dat hij een uitvinding heeft gedaan die gedaagden graag wilden gebruiken en dat daarover afzonderlijk, buiten zijn arbeidsovereenkomst om, een afspraak is gemaakt. Hij zou € 1,00 per kubieke meter Shati Amla ontvangen.
Dieafspraak vormt de grondslag van zijn vordering en niet de arbeidsovereenkomst. Het maken van samenstellingen van bestaande grondstoffen voor een specifieke klant behoorde tot zijn functie maar niet het doen van uitvindingen. De inhoud van een gespreksverslag van 2012 en een plan van aanpak uit 2016 zijn niet relevant voor zijn functie in 2010, toen hij de uitvinding deed. De incidentele vordering moet worden afgewezen en gedaagden moeten veroordeeld worden in de proceskosten.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
Aan de orde is de vraag of de zaak moet worden behandeld door de kantonrechter, dan wel door een kamer voor andere zaken dan kantonzaken (kortweg: de handelskamer). Op grond van artikel 71, derde lid, Rv beantwoordt de rechter deze vraag, voor zover daarvoor het onderwerp van het geschil bepalend is, aan de hand van zijn voorlopig oordeel over het onderwerp van het geschil.
4.2.
De rechtbank verwijst allereerst naar het eerdere vonnis. De rechtbank beseft dat dit vonnis niet onherroepelijk is en (dus) geen gezag van gewijsde heeft. Dat doet echter niet af aan de rechtsoverwegingen 4.7 tot en met 4.7.3 van het eerdere vonnis. Voor zover gedaagden argumenten aanvoeren die daar reeds besproken zijn, verwijst de rechtbank naar de beoordeling in dat vonnis, welke zij thans overneemt en tot de hare maakt. Andere argumenten worden hieronder, voor zover nodig, nog besproken.
4.3.
Voor zover gedaagden verwijzen naar handelingen, gespreksverslagen, omschrijvingen en dergelijke van na 2010, treffen deze verwijzingen geen doel. Immers: vastgesteld moet worden of in 2010, toen de uitvinding werd gedaan, het doen van uitvindingen tot de taken van [naam verweerder] gehoorde.
4.4.
Gedaagden wijzen erop dat [naam verweerder] is betaald via de loonadministratie en zijn vermeld op loonstroken als “bonus”, “gratificatie” of “provisie”. Hieruit zou blijken dat de afspraak onder de arbeidsovereenkomst valt.
4.4.1.
[naam verweerder] betwist niet dat de via de loonadministratie uitgekeerde extra bedragen verband houden met de door hem gestelde afspraak van een euro per kubieke meter, zodat de rechtbank van dit verband uitgaat. Dit is een omstandigheid die, voor zover de rechtbank kan overzien, wel bekend was in de eerdere procedure (waar (de) loonstroken zijn overgelegd), maar die in elk geval niet in overweging 4.7 e.v. van het eerdere vonnis is besproken.
4.4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de wijze van uitbetaling van een vergoeding losstaat van de vraag of het doen van uitvindingen – ten tijde van het doen van de uitvinding – behoorde tot de werkzaamheden van [naam verweerder] als werknemer. Hieruit kan niet (met terugwerkende kracht) worden afgeleid dat uitvinden tot [naam verweerder]’ takenpakket als werknemer behoorde.
4.5.
Gedaagden hebben gewezen op een door hen overgelegde functieomschrijving. De rechtbank is echter van oordeel dat het daarin vermelde ontwikkelen van producten niet noodzakelijkerwijs de opdracht tot het doen van uitvindingen als de onderhavige behelst. Het is zeer goed mogelijk, zoals [naam verweerder] aanvoert, om nieuwe producten samen te stellen uit bestaande elementen, op basis van reeds bestaande kennis en zonder dat daarbij enige uitvinderswerkzaamheid komt kijken. Als Meegaa Substrates het doen van uitvindingen hadden willen opdragen of bevorderen, had het voor de hand gelegen dat dit was geëxpliciteerd.
4.6.
De rechtbank komt daarmee tot het voorlopige oordeel dat de afspraak dat [naam verweerder] de vergoeding toekwam per verkochte kubieke meter Shakti Amla,
buitenhet kader van de tussen [naam verweerder] en Meegaa Substrates gesloten arbeidsovereenkomst is gemaakt. De onderhavige rechtsvordering kan daarom niet worden gekwalificeerd als een geschil dat betrekking heeft op de arbeidsovereenkomst tussen [naam verweerder] en Meegaa Substrates in de zin van artikel 12 lid 6 ROW, gelezen in verbinding met artikel 83 lid 2 ROW. Ook op die grond komt de kantonrechter geen bevoegdheid toe.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
4.8.
Meegaa Substrates zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

5..De beoordeling in de hoofdzaak

5.1.
Omdat al is geconcludeerd voor antwoord, wordt de zaak naar de rol verwezen voor beraad door de rolrechter omtrent een eventuele mondelinge behandeling.

6..De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt Meegaa Substrates in de kosten van het incident, aan de zijde van [naam verweerder] tot op heden begroot op € 563,00,
in de hoofdzaak
6.3.
verwijst de zaak naar de rol van 1 september 2021 voor beraad van de rolrechter omtrent een eventuele mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos. Het is ondertekend door de rolrechter en door deze in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2021.
3246/1407/1876