Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
5.De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 4 februari 2021, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde die in persoon procedeerde. VGZ vorderde betaling van een bedrag van € 4.143,13 van de gedaagde, die een zorgverzekering had afgesloten. De vordering was gebaseerd op de verplichtingen die voortvloeien uit de zorgverzekeringsovereenkomst, waaronder premie en eventueel niet vergoede zorgkosten. De gedaagde had verweer gevoerd en stelde dat hij al een deel van het bedrag had betaald aan de gemachtigde van VGZ, Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso. Echter, VGZ betwistte dit en stelde dat de gedaagde in totaal € 1.327,99 had voldaan, maar dat dit bedrag niet in mindering was gebracht op de vordering. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde het gevorderde bedrag verschuldigd was, maar dat VGZ een bedrag van € 129,66 in mindering moest brengen op de vordering. De kantonrechter wees de vordering toe, vermeerderd met wettelijke rente, en kende ook buitengerechtelijke incassokosten toe aan VGZ. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter werden vastgesteld op een totaal van € 499,- aan griffierecht, € 105,09 aan dagvaardingskosten en € 498,- aan salaris voor de gemachtigde. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.