ECLI:NL:RBROT:2021:8127

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/605618 HA ZA 20-966
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling verdeling ontbonden huwelijksvermogensgemeenschap ex art. 3:185 lid 1 BW

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [persoon A] en [persoon B] over de verdeling van hun ontbonden huwelijksvermogensgemeenschap. Partijen zijn op 31 juli 2017 te Sint-Maarten in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben op 19 november 2018 een echtscheidingsverzoek ingediend. De echtscheiding is op 26 april 2019 ingeschreven. [persoon A] vordert de vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, die volgens haar enkel uit schulden aan de Belastingdienst bestaat. [persoon B] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [persoon A]. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling en dat de rechter op basis van artikel 3:185 lid 1 BW de verdeling kan vaststellen. De rechtbank heeft de peildatum voor de verdeling vastgesteld op 19 november 2018, de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek.

De rechtbank heeft de schulden van [persoon A] aan de Belastingdienst beoordeeld en vastgesteld dat deze schulden gemeenschappelijk zijn. De rechtbank heeft de totale schuld vastgesteld op € 16.073,-, wat betekent dat [persoon B] aan [persoon A] een bedrag van € 8.036,50 moet betalen. Daarnaast is de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van het vonnis. In reconventie heeft [persoon B] vorderingen ingediend die door de rechtbank zijn afgewezen, omdat hij zijn vordering niet voldoende heeft onderbouwd. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank heeft de vorderingen van [persoon A] toegewezen en die van [persoon B] afgewezen, met uitzondering van de proceskostencompensatie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer/rolnummer: C/10/605618 HA ZA 20-966
Vonnis van 18 augustus 2021
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat: mr. A.A. Kammer-Nieuwenhuizen/mr. M.M. Hoogerdijk, Gorinchem,
tegen:
[persoon B],
wonende te [woonplaats B] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
advocaat: mr. G.G. Kempenaars, Amsterdam.
Eiseres en gedaagde in conventie worden hierna aangeduid als ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon B] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 september 2020;
  • de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie van 25 november 2020;
  • de e-mailberichten van de zijde van [persoon A] van 19 maart 2021;
  • de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 maart 2021;
  • de akte van de zijde van [persoon A] en de akte van de zijde van [persoon B] , beide van 21 april 2021;
  • de antwoordakte van de zijde van [persoon A] en de antwoordakte van de zijde van [persoon B] , beide van 12 mei 2021;
  • de door partijen overgelegde producties.
1.2
De zaak is na de mondelinge behandeling aangehouden voor nadere aktes en om partijen in de gelegenheid te stellen er samen uit te komen.
1.3
De griffier heeft vervolgens de advocaten van partijen benaderd met de vraag of tussen hen een schikking tot stand is gekomen. Partijen hebben hierop ontkennend bericht en hebben vonnis gevraagd.
1.4
De rechtbank heeft de datum van het vonnis nader bepaald op vandaag.

2..De feiten

2.1
Partijen zijn op 31 juli 2017 te Sint-Maarten in gemeenschap van goederen gehuwd. [persoon A] heeft op 19 november 2018 een echtscheidingsverzoek ingediend. Het huwelijk is ontbonden door de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand op 26 april 2019 van de beschikking van 25 maart 2019 van deze rechtbank waarbij de echtscheiding is uitgesproken.

3..Het geschil

In conventie

3.1
[persoon A] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de verdeling van de ontbonden huwelijksvermogensgemeenschap van partijen vast te stellen op de wijze als in de dagvaarding aangegeven met vaststelling van het bedrag van de over- respectievelijk onderbedeling;
II. [persoon B] te veroordelen tot betaling aan [persoon A] van het bedrag dat hij wegens overbedeling aan haar verschuldigd zal blijken te zijn;
III. [persoon B] te veroordelen tot betaling aan [persoon A] van de wettelijke rente vanaf 22 april 2020;
IV. veroordeling van [persoon B] in de proceskosten en de nakosten.
3.2
[persoon A] stelt hiertoe dat bij de echtscheiding geen boedelscheiding heeft plaatsgevonden. Ondanks herhaalde verzoeken is [persoon B] niet akkoord gegaan met de verdeling van de boedel die volgens [persoon A] enkel bestaat uit schulden aan de Belastingdienst. Omdat van [persoon A] niet langer gevergd kan worden dat zij in een onverdeeldheid verblijft, vordert zij vaststelling door de rechtbank van de verdeling van de onverdeelde gemeenschap.
3.3
[persoon B] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing dan wel matiging van de vorderingen van [persoon A] . Hij heeft erkend dat de schulden die vóór de peildatum door een van de partijen zijn aangegaan tot de huwelijksgemeenschap behoren, maar stelt dat [persoon A] een meer specifiek overzicht van de schulden uit 2018 dient over te leggen waaruit blijkt in welke maanden die schulden zijn opgebouwd. Overigens acht [persoon B] het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat [persoon A] bijna twee jaar na het indienen van het echtscheidingsverzoek hem voor de helft van de schulden laat opdraaien, terwijl hij nooit op de hoogte is geweest van de toeslagen die [persoon A] heeft ontvangen.
In reconventie
3.4
[persoon B] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. Het IJI te laten adviseren over het huwelijksgoederenrecht te Sint-Maarten;
Subsidiair
II. veroordeling van [persoon A] tot betaling aan [persoon B] van een bedrag van € 1.666,32;
III. partijen te bevelen inzage te geven in hun bankrekeningen per peildatum.
3.5
[persoon B] stelt dat hij eveneens een huwelijkse schuld heeft die voor verdeling in aanmerking komt, en wel een in 2017 afgesloten krediet voor een bedrag van € 3.332,64.
Daarnaast wenst [persoon B] de omvang van de huwelijksgemeenschap vast te stellen door inzage te krijgen in de bankrekeningen van [persoon A] , waarna hij eveneens inzage in zijn bankrekeningen zal geven.
3.6
[persoon A] betwist de vordering ter zake een in 2017 afgesloten krediet en voert aan dat [persoon B] heeft nagelaten de vordering nader te onderbouwen, een verwijzing naar productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie is volgens haar daartoe onvoldoende.

4..De beoordeling

In conventie en in reconventie

4.1
Voor wat betreft de goederenrechtelijke afwikkeling van het huwelijk heeft [persoon B] zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat het huwelijksvermogensrecht van Sint-Maarten van toepassing is. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen, die beiden de Nederlandse nationaliteit hebben, erkend dat het Nederlandse huwelijksvermogensrecht van toepassing is en de Nederlandse rechter over de afwikkeling mag oordelen. Het in reconventie primair gevorderde behoeft daarom geen bespreking.
4.2
Partijen zijn deelgenoten in een gemeenschap. Indien de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken, kan de rechter de verdeling daarvan op de voet van artikel 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren [1] .
4.3
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling tot overeenstemming gekomen dat als peildatum voor het vaststellen van de huwelijksgemeenschap uitgegaan kan worden van 19 november 2018, de datum van indiening echtscheidingsverzoek.
In conventie
4.4
Volgens [persoon A] bestaat de boedel uit schulden die zien op de terugvordering van teveel ontvangen toeslagen. Bij akte heeft zij deze schulden nader gespecificeerd en berekend op een totaalbedrag van € 17.057,- [de rechtbank merkt op dat sprake is van een onjuistheid in de optelling en berekent het door [persoon A] gevorderde bedrag op € 17.067,-].
4.5
Niet in geschil is dat [persoon A] na de peildatum beschikkingen ‘kinderopvangtoeslag’ over de jaren 2017 en 2018, ‘kindertoeslag/kindgebonden budget’ over het jaar 2018 en ‘zorgtoeslag’ over het jaar 2018, heeft ontvangen. Omdat de terugvordering betrekking heeft op de huwelijkse periode, zijn deze schulden gemeenschappelijk en is [persoon B] tegenover [persoon A] , die een gedeelte van de belastingaanslagen al heeft betaald aan de Belastingdienst, draagplichtig. Van het, naar [persoon B] stelt, in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelen door [persoon A] is geen sprake, immers de Belastingdienst heeft pas geruime tijd na de echtscheiding, definitieve aanslagen opgemaakt.
4.6
De rechtbank volgt [persoon B] in zijn verweer dat de bedragen die [persoon A] in december 2018 heeft ontvangen niet dienen te worden meegenomen in de schuld nu deze na de peildatum zijn ontstaan.
De tot de huwelijksgemeenschap behorende schuld zal daarom worden vastgesteld op:
Kinderopvangtoeslag over 2017: € 7.744,-
Kinderopvangtoeslag over 2018: € 7.707,-
Kindgebonden budget over 2018: € 194,-
Zorgtoeslag over 2018: € 428,-
________
Totaal € 16.073,-
Dit totaalbedrag dient bij helfte te worden verdeeld, hetgeen betekent dat [persoon B] zal worden veroordeeld tot betaling aan [persoon A] van het bedrag van € 8.036,50.
4.7
Wettelijke rente over de voldoening van een geldsom in het kader van verdeling van een gemeenschap is slechts verschuldigd vanaf het moment dat de verdeling definitief is vastgesteld. De wettelijke rente zal daarom pas worden toegewezen met ingang van de datum van dit vonnis.
In reconventie
4.8
Bij eis in reconventie heeft [persoon B] de rechtbank verzocht om te bepalen dat de helft van een door hem in 2017 afgesloten krediet ad € 3.332,64 verrekend dient te worden met de reeds openstaande vordering die [persoon A] op hem heeft.
Bij antwoordakte heeft [persoon B] gesteld dat hij op de peildatum een kredietschuld had van € 1.557,-. [persoon B] heeft echter nagelaten zijn vordering deugdelijk te onderbouwen, zodat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een schuld op de peildatum. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom afwijzen.
4.9
Omdat inmiddels beide partijen hun bankafschriften per peildatum hebben overgelegd, behoeft op de vordering van [persoon B] om partijen te bevelen inzage te geven in hun bankrekeningen, niet meer te worden beslist.
4.1
De rechtbank overweegt verder als volgt. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat het saldo op ABN-AMRO rekening [rekeningnummer 1] ten name van [persoon A] per peildatum € 1,26 bedroeg en dat het saldo op ABN-AMRO rekening [rekeningnummer 2] ten name van [persoon B] per peildatum € 605,37 bedroeg. [persoon B] zal, naast het onder 4.6 genoemde bedrag, wegens overbedeling een bedrag van € 302,06 aan [persoon A] moeten voldoen.
In conventie en in reconventie
4.11
De proceskosten zullen gelet op de familierechtelijke aard van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten zal dragen.

5..De beslissing

De rechtbank:
In conventie:
stelt de verdeling van de ontbonden huwelijksvermogensgemeenschap van partijen vast zoals hiervoor onder 4.6 en 4.10 is overwogen;
veroordeelt [persoon B] om aan [persoon A] te voldoen een bedrag van € 8.338,56, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot de dag van betaling;
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie:
wijst de vorderingen af;
In conventie en in reconventie:
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, rechter, en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter.
452

Voetnoten

1.HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631