ECLI:NL:RBROT:2021:8119

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
10/961581-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het uitvoeren van drugshandel en het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen

Op 21 juli 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen betrokken was bij de uitvoer van grote hoeveelheden verdovende middelen. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, waaronder cocaïne en amfetamine, en het voorbereiden van de export van deze middelen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de dagvaarding nietig verklaard moest worden vanwege een obscuur libel en dat de cumulatieve tenlastelegging identiek was. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.

De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op meerdere tijdstippen in de periode van 29 mei 2020 tot en met 4 september 2020, samen met anderen, opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet. De verdachte had toegang tot een voorraad verdovende middelen en stelde zijn schuur ter beschikking voor de opslag van de ter verzending klaargemaakte postpakketten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte door zijn handelen bijdroeg aan de handel in en het gebruik van verdovende middelen, wat de volksgezondheid bedreigt. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een forse straf rechtvaardigde.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/961581-20
Datum uitspraak: 21 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam .

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 juli 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. Z. Trokic heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht het onder feit 2 ten laste gelegde nietig te verklaren dan wel het onder feit 3 ten laste gelegde partieel nietig te verklaren. Daartoe is aangevoerd dat het cumulatief ten laste gelegde ‘opzettelijk aanwezig hebben’ in feit 2 en feit 3 identiek is. Voorkomen dient te worden dat een bewezenverklaring wordt uitgesproken van tweemaal hetzelfde feit.
De dagvaarding dient bovendien ten aanzien van feit 3 nietig te worden verklaard, omdat sprake is van een obscuur libel. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat het voor de verdediging niet duidelijk is wat de verdenking jegens de verdachte inhoudt, omdat er geen feitelijke omschrijving van de handelingen van de verdachte in de tenlastelegging zijn opgenomen….
4.2.
Beoordeling
Aan de verdachte is zowel onder feit 2 als onder feit 3 het op 4 september 2020 opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs verweten. De raadsvrouw stelt vast dat deze wijze van ten laste leggen niet in strijd is met de wet. De vraag die de raadsvrouw aan de orde stelt, raakt dan ook niet de geldigheid van de dagvaarding. Hooguit betreft dit een bewijsvraag en die vindt zijn beantwoording in de bewijswaardering. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen. Ook het verweer van de raadsvrouw, dat inhoudt dat ten aanzien van feit 3 sprake is van obscuur libel, wordt verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de dagvaarding aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, nu daarin omschreven is welke gedragingen de verdachte worden verweten. Die gedragingen behoeven geen nadere omschrijving. In het bijzonder in het licht van het dossier is de tenlastelegging duidelijk. Ook hebben de verdachte en zijn raadsvrouw blijk gegeven te weten waar het tenlastegelegde op ziet.
4.3.
Conclusie
De dagvaarding is geldig…

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Inleiding
Onderzoek [naam onderzoek 1]
Onder de naam [naam onderzoek 2] is een onderzoek gaande naar de onbekende personen die de webwinkel DutchMasters exploiteren op het Darkweb, waarbij het vermoeden is gerezen dat een persoon genaamd [naam 1] betrokken is bij genoemde vendor (verkoper) en zich bezighoudt met de handel in verdovende middelen. Uit het onderzoek [naam onderzoek 2] is informatie binnengekomen dat op 8 mei 2020 een overdracht tussen 2 personen is waargenomen van postpakketten met daarin verdovende middelen bestemd voor verzending naar buitenlandse adressen. De verdovende middelen zaten verpakt in speelgoeddozen en conservenblikken met droplabels. De medeverdachte [naam medeverdachte 1] is als een van de betrokkenen bij deze export van de verdovende middelen geïdentificeerd.
Op 21 juli 2020 is een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam [naam onderzoek 1] naar de export van verdovende middelen en de rol van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] .
De medeverdachte [naam medeverdachte 1] is in de periode van 24 juli 2020 tot en met 4 september 2020 geobserveerd, waarbij is gezien dat hij met een voortuig, BMW met kenteken [kentekennummer] , en een bakfiets pakketten, tassen en dozen ophaalde en afleverde bij de adressen [adres 1] , [adres 2] en de [adres verdachte] . De medeverdachte [naam medeverdachte 1] is daarbij ook met andere personen gezien in en bij hun woningen, onder wie de verdachte ( [adres verdachte] ) en [naam medeverdachte 3] ( [adres 1] ).
Op 4 september 2020 zijn de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] aangehouden bij de [adres verdachte] terwijl ze bezig waren postpakketten uit de bakfiets te laden die, blijkens de etiketten, bestemd waren voor het buitenland. In de (in totaal zeven) postpakketten zaten speelgoeddozen en dropblikken met daarin hoeveelheden MDMA, cocaïne en amfetamine. Diezelfde dag hebben doorzoekingen plaatsgevonden.
In de woning van de verdachte zijn bij de doorzoeking drie plastic zakjes met daarin ketamine en MDMA gevonden en is, in diens portemonnee, een pasje gevonden van Huureenbox.nl behorende bij een opslagbox in Aalsmeer. Bij de doorzoeking van deze opslagbox is een grote hoeveelheid verdovende middelen en verpakkingsmateriaal (blikken en speelgoeddozen) aangetroffen.
Op het adres van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] aan de [adres 2] zijn twee verborgen ruimtes gevonden, waar in totaal ongeveer 62 kilo verdovende middelen, verpakkingsmateriaal, een verpakkingsmachine en een aantal weegschalen is aangetroffen. Buiten de verborgen ruimtes, in de slaapkamer van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] , zijn een sealmachine, twee PGP-telefoons en een zakje pillen aangetroffen. In de garage bij deze woning stond een grote vacumeermachine en lag een grote hoeveelheid verpakkingsmateriaal.
Op het adres [adres 1] , het adres van de zus van medeverdachte [naam medeverdachte 3] , is een ruimte aangetroffen die leek te zijn ingericht om verdovende middelen in te pakken en voor verzending naar het buitenland gereed te maken. Ook zijn hetzelfde soort etiketten, blikken en dozen aangetroffen als die op en in de onder de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 1] in beslag genomen postpakketten met verdovende middelen zaten.
Onder de medeverdachte [naam medeverdachte 1] is een iPhone in beslag genomen. In deze telefoon stond een groot aantal zogenaamde Signal-chats tussen de medeverdachte [naam medeverdachte 1] (‘ [naam 2] ’) en een andere persoon waarvan de politie vermoedt dat dit de medeverdachte [naam 1] is (‘ [naam 3] ’). Ook zijn er in de telefoon foto’s en spraakberichten aangetroffen. De berichten en foto’s zien op bestellingen van verdovende middelen. [naam 3] geeft aan de medeverdachte [naam medeverdachte 1] opdrachten voor het uitvoeren van bestellingen.
Onder de medeverdachte [naam medeverdachte 2] is een Samsung telefoon in beslag genomen. In deze telefoon zijn WhatsApp conversaties tussen de medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] aangetroffen. In deze chats worden afspraken gemaakt om elkaar te zien. Tijdens observaties is gezien dat de verdachte bij de woning van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] aankomt en daar naar binnen gaat.
Onder de verdachte is een iPhone XR in beslag genomen. Uit die telefoon blijkt dat er op 20 juli 2020 en 4 september 2020 Signal-chats tussen “ [naam 2] ” en “ [naam 4] ” geweest. De gebruikersnaam [naam 4] is de gebruikersnaam van de verdachte. Op 20 juli 2020 gaat de chat over het afgeven van pakketten. Op 4 september 2020 zegt “ [naam 2] ” tegen “ [naam 4] ” dat hij er vermoedelijk om 2 uur is. Uit het proces-verbaal van observatie van 4 september 2020 blijkt dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] om 13:47 aankomt op het adres van de verdachte te weten de [adres verdachte] .
5.2.
Bewijswaardering feiten 1, 2 en 3
5.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 1 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen omdat de genoemde voorwerpen waarmee die handelingen zouden zijn verricht, zijn aangetroffen aan de adressen [adres 2] en [adres 1] . Met deze adressen kan de verdachte niet in verband worden gebracht.
De verdachte dient voorts te worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde aanwezig hebben van harddrugs voor zover dit de verdovende middelen betreft die werden aangetroffen op de [adres 2] en in de postpakketten bij de woning van de verdachte. Hij had geen wetenschap van de aanwezigheid van drugs op de [adres 2] en in die postpakketten. Bovendien bevonden de in de bakfiets van [naam medeverdachte 1] aangetroffen postpakketten zich niet in zijn machtssfeer.
Ten slotte dient de verdachte ook van het onder feit 3 ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Van betrokkenheid van de verdachte bij de daargenoemde handelingen is niet gebleken.
5.2.2.
Beoordeling
Ten aanzien van het verweer dat is gevoerd met betrekking tot de verdovende middelen en de voorwerpen die zijn aangetroffen op de [adres 2] oordeelt de rechtbank dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om aan te nemen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze voorwerpen en verdovende middelen. Van contact tussen de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 2] is niet gebleken en ook overigens is niet vast te stellen dat de verdachte hiervan wist. De verweren ten aanzien van de feiten 1 en 2 treffen in zoverre doel.
Anders is dit voor wat betreft de verpakkingsmaterialen die bij de doorzoeking zijn aangetroffen in de box bij Huurenbox.nl in Aalsmeer. Dit betreffen blikken en speelgoeddozen, die overeenkomen met de blikken en speelgoeddozen waarin de verdovende middelen in postpakketten verpakt waren.
Bij de verdachte thuis is in een portemonnee van de verdachte ene pasje gevonden Huurenbox.nl., behorende bij deze opslagbox in Aalsmeer. Dit pasje zat in de portemonnee tussen de andere pasjes van de verdachte. Gezien dit pasje, bevonden deze spullen in de box zing in de machtssfeer van de verdachte. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte voorwerpen die in deze box lagen voorhanden heeft gehad en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 tenlastegelegde voorbereidingshandelingen.
Ook de verdovende middelen die zijn aangetroffen in en bij de woning van de verdachte waren naar het oordeel van de rechtbank in verdachtes machtssfeer. Uit het dossier blijkt dat bij de observaties van 31 juli 2020 en 28 augustus is gezien dat [naam medeverdachte 1] ook op die dagen bij de verdachte is geweest om tassen op te halen en spullen af te geven. Daarnaast hebben de verdachte en [naam medeverdachte 1] op 20 juli en 4 september 2020 via signalberichten contact met elkaar over het afgeven van pakketten. Gebleken is dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] ook op die dagen contact had met medeverdachte [naam medeverdachte 4] over het klaarmaken van bestellingen verdovende middelen. De verdachte wist dat hij op die dagen pakketten zou ontvangen en de rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat hij ook wist dat er verdovende middelen in de verpakkingen zat.
Zijn verklaring, die inhoudt dat hij op 20 juli slechts een tas met boodschappen zou hebben bewaard voor de medeverdachte [naam medeverdachte 1] , acht de rechtbank ongeloofwaardig, mede bezien in het licht dat de verdachte desgevraagd verder geen toelichting hierop heeft willen geven. Uit zijn verklaring kan bovendien niet worden afgeleid dat hij niks zou weten van de inhoud van de postpakketten die op 4 september zijn aangetroffen. De rechtbank oordeelt tot slot dat ook de pakketten die nog in de bakfiets lagen op het moment van aanhouding zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden. Gezien is dat de verdachte één van die pakketten al in zijn handen had, maar teruglegde toen de politie ter plaatse kwam. Op basis van die observatie concludeert de rechtbank dat de verdachte bij de pakketten in de bakfiets stond en het bovendien de bedoeling was om álle pakketten uit de bakfiets in de schuur bij verdachtes huis te zetten.
Uit het voorgaande en de overige inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de handel in en de export van verdovende middelen. Hij heeft hiertoe in ieder geval samengewerkt met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Hij had toegang tot één van de voorraadlocaties en de voor verzending klaar gemaakte pakketten werden bij hem bewaard.
5.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten bewezen zoals hierna vermeld.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 29 mei 2020 tot en met 4 september 2020 te [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2] en [plaatsnaam 3] , tezamen en in vereniging met een ander,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren en buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) voorwerpen voorhanden heeft gehad,
waarvan
hij, verdachte en
zijnmededader wisten dat die bestemd waren tot
het plegen van dat feit, hebbende zij: diverse verpakkingsmaterialen voorhanden gehad;
2.
hij op 4 september 2020 te [plaatsnaam 1] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een grote hoeveelheid van middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet, waaronder:
- cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
- amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en MDMA; aanwezig heeft gehad;
3.
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 29 mei 2020 tot en met4 september 2020 te [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2] en [plaatsnaam 3] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk(telkens) heeft afgeleverd en verstrekt en vervoerd en buiten het grondgebied van Nederland gebracht, een grote hoeveelheid van middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet, waaronder:
- cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
- amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en MDMA .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door voorwerpen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
Feit 2
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen pakketten met harddrugs naar het buitenland verstuurd. Hij had daarbij toegang tot een voorraad verdovende middelen en heeft zijn schuur ter beschikking gesteld voor de opslag van de ter verzending klaargemaakte postpakketten. Ook had de verdachte een voorraad harddrugs in zijn woning aanwezig.
De verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de handel in het gebruik van verdovende middelen, hetgeen criminaliteit bevordert. Bovendien wordt door het gebruik van harddrugs de volksgezondheid bedreigd, waaraan de verdachte door zijn handelen heeft bijgedragen. Dit alles is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar en rechtvaardigt een forse strafrechtelijke sanctie.
8.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte wel eerder met politie en justitie in aanraking is geweest maar niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.2.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 november 2020. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
8.3.
Straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank zal, gelet op het strafblad van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte een deel van de voorgenomen straf, te weten zes maanden, voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De verdediging heeft verzocht om bij een veroordeling een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk te stellen met de duur van het voorarrest en daarnaast en taakstraf op te leggen. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, omdat dit geen recht doet aan de aard en de ernst van de feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9..Motivering straf

De rechtbank beslist ten aanzien van de op de beslaglijsten genoemde goederen als volgt.
Onttrekken aan het verkeer
Onder de verdachte zijn de volgende goederen in beslaggenomen die zullen worden onttrokken aan het verkeer:
Verbeurd verklaren
De onderstaande in beslag genomen goederen zullen worden verbeurd verklaard:
Deze voorwerpen behoren aan de verdachte dan wel zijn medeverdachte toe en de bewezen feiten zijn met behulp van deze voorwerpen begaan of voorbereid.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 33b, 36b, 36d, 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
-
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1, 2 en 3:
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. van Luijck, voorzitter,
en mrs. M. Timmerman en P.C. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Spanner, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 juli 2021.
De voorzitter en oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 mei 2020 tot en met 4 september 2020 te [plaatsnaam 1] en/of [plaatsnaam 2] en/of [plaatsnaam 3] , in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten bet opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden, dat die bestemd was/waren tot bet plegen van dat/die feit(en), hebbende zij:
sealmachines, weegschalen, een vacumeermachine, een snijmachine, (onderdelen voor) een blikpers, diverse verpakkingsmaterialen, diverse opvulmaterialen, etiketten en/of handschoenen voorhanden heeft/hebben gehad,
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot bet plegen van dat/die feit(en);
2.
hij op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks 4 september 2020 te [plaatsnaam 1] en/of [plaatsnaam 2] , in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk ongeveer 67 kilogram, althans 67.158,28 gram, althans een grote hoeveelheid, althans een (meer geringe) hoeveelheid van een of meer middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, waaronder:
- cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDA (tenamfetamine), MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of MDEA (methyleen-dioxyethyl en/of 4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine (2CB), zijnde amfetamine en/of MDA (tenamfetamine), MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of MDEA (methyleen-dioxyethyl en/of 4-broom- 2,5-dimethoxyfenethylamine (2CB);
aanwezig heeft gehad;
3.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 mei 2020 tot en met 4 september 2020 te [plaatsnaam 1] en/of [plaatsnaam 2] en/of [plaatsnaam 3] , in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk (telkens) heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of buiten het grondgebied van Nederland gebracht, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid, althans een (meer dan geringe) hoeveelheid van een of meer middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, waaronder:
- cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDA (tenamfetamine), MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of MDEA (methyleen-dioxyethyl en/of 4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine (2CB), zijnde amfetamine en/of MDA (tenamfetamine), MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of MDEA (methyleen-dioxyethyl en/of 4-broom- 2,5-dimethoxyfenethylamine (2CB);