ECLI:NL:RBROT:2021:808

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
10/961581-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale handel in harddrugs door verdachte en vader met aanzienlijke handelsvoorraad

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met zijn vader betrokken was bij de internationale handel in harddrugs. De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim twee maanden beziggehouden met het verzenden van poststukken met daarin meer dan één kilogram harddrugs naar verschillende landen, waaronder de Verenigde Staten, India, Polen en Australië. Daarnaast werd in de inpakkamers van de vader van de verdachte bijna zeven kilogram aan handelsvoorraad van verdovende middelen aangetroffen, waaronder cocaïne, MDMA, LSD en 2C-B.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die verantwoordelijk was voor het beheren van de vendor accounts op het Darkweb, samen met zijn vader opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd geconfronteerd met ernstige beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onjuiste informatie die leidde tot de verdenking, maar de rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de schadelijke gevolgen van de handel in verdovende middelen voor de samenleving. De verdachte werd ook veroordeeld tot het verbeurd verklaren van verschillende in beslag genomen voorwerpen, waaronder telefoons en USB-sticks die in verband stonden met de strafbare feiten. De rechtbank besloot tevens de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, gezien de ernstige bezwaren tegen de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/961581-19
Datum uitspraak: 22 januari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
raadsman mr. A.W. van Gemert, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 december 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. G. Sannes heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

Standpunt verdediging
De verdediging stelt dat de politie en, in het verlengde daarvan, de officier van justitie, op selectieve en onjuiste wijze een proces-verbaal hebben opgesteld, waarin de inhoud van tapgesprekken onvolledig en onevenwichtig werd gepresenteerd. Hierdoor werd ten onrechte een verdenking ter zake betrokkenheid bij Opiumwetdelicten geconstrueerd. Daarbij is tevens ten onrechte verwezen naar twee MMA-meldingen, die zouden namelijk onjuist zijn gebleken. Op basis van deze onjuiste informatie is de rechter-commissaris misleid toen hij een machtiging verleende tot doorzoeking van de woning van de verdachte. De verdachte is bovendien aangehouden en voorgeleid op basis van deze onjuiste informatie. Door dit alles is op zeer ernstige wijze gehandeld in strijd met de verdedigingsbelangen van de verdachte. De opsporingsambtenaren hebben een ernstige inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Daardoor is doelbewust of in elk geval met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM, tekortgedaan. Dit moet primair leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie, of subsidiair in elk geval tot bewijsuitsluiting van de resultaten van de doorzoeking.
Beoordeling
Het onderzoek start met de ontdekking door de Douane van pakketten waarin hoeveelheden harddrugs waren verstopt. Nader onderzoek naar de verzender van deze pakketten leidde tot de verdenking dat de vader van de verdachte zich schuldig maakte aan de verzending van deze en soortgelijke pakketten. Het onderzoek tegen de verdachte is enige tijd later begonnen. De inhoud van de tapgesprekken die hebben bijgedragen aan het ontstaan van de verdenking is weliswaar verkort weergegeven, maar in redelijkheid volgt uit (tenminste) een deel van die tapgesprekken een (redelijke) verdenking ter zake overtreding(en) van de Opiumwet in de richting van de verdachte.
De twee MMA-meldingen maken geen onderdeel uit van de aanvraag machtiging doorzoeking bij de rechter-commissaris, en kunnen als zodanig dus geen rol hebben gespeeld bij de beslissing van de rechter-commissaris. Daarbij merkt de rechtbank overigens op dat de betreffende MMA-meldingen niet hebben geleid tot concreet onderzoek naar de juistheid ervan. Daaruit volgt niet, zoals de verdediging stelt, dat de inhoud ervan
onjuistwas, en nog minder dat de politie of de officier van justitie dit wist(en) of redelijkerwijs hadden moeten of kunnen weten.
Het bovenstaande leidt ertoe dat er geen sprake is van een onjuiste of onevenwichtige berichtgeving richting de rechter-commissaris door de politie of de officier van justitie. Uit niets volgt dat de rechter-commissaris is misleid of op andere oneigenlijke grond is overgegaan tot het verlenen van een machtiging tot doorzoeking.
Conclusie
Het verweer faalt. De officier van justitie is ontvankelijk.

5..Waardering van het bewijs

Beoordeling
Ten aanzien van de tenlastegelegde feiten heeft de vader van de verdachte, tevens medeverdachte, verklaard dat hij deze in opdracht van een onbekende derde tegen betaling heeft gepleegd en dat hij uit vrees voor wraak op hem of zijn familie de identiteit van die onbekende derde niet kan onthullen.
In zijn algemeenheid wint een verklaring aan geloofwaardigheid als deze vroeg in het opsporingsonderzoek wordt afgelegd en daarna bevestiging vindt in latere getuigenverklaringen van objectieve derden of in (technische) onderzoeksresultaten. Verder kunnen de algemene (on)waarschijnlijkheid, (on)verklaarbaarheid of mate van voorstelbaarheid van hetgeen door een verdachte als verklaring wordt gegeven voor zijn handelen een rol spelen bij het waarderen van een op die verklaring gebaseerd scenario.
Toegespitst op deze zaak stelt de rechtbank vast dat de vader van de verdachte pas na geruime tijd een inhoudelijke verklaring heeft afgelegd, en dat in die verklaring op geen enkele wijze aannemelijk wordt gemaakt dát (en op welke wijze) de bewezen verklaarde handelingen in opdracht van een onbekend gebleven derde zijn gepleegd. Dit maakt dit aspect van zijn verklaring ongeloofwaardig. Bij dit alles stelt de rechtbank bovendien vast dat uit de bewijsmiddelen juist volgt dat de verdachte de medepleger is geweest.
Uit die bewijsmiddelen komt naar voren dat op één van de twee USB-sticks, die in de woning van de vader van de verdachte zijn aangetroffen, gegevens zijn aangetroffen die zien op vendor account The Flip. In de woning van de verdachte zijn eveneens USB-sticks aangetroffen. Uit de gegevens die op die USB-sticks staan komt naar voren dat de gebruiker daarvan de beheerder was van verschillende (drugs)vendor accounts op het Darkweb, waaronder The Flip. Op de USB-stick waarop vendor account The Flip is aangetroffen, afkomstig uit de woning van de verdachte, stond ook een zogenaamde virtuele machine. Daarmee kan een computer worden nagebootst, zodat niet met het besturingssysteem van de hardware waarin de USB-stick wordt gestopt, hoeft te worden gewerkt. Dat de verdachte de gebruiker van de USB-stick was, volgt uit het feit dat de virtuele machine op 17 augustus 2018 verbonden is geweest met het internet via een hotspotverbinding met een iPhone X onder de netwerknaam ‘iPhone van Menno’. Ook is tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte een Samsung telefoon in beslag genomen. Uit de historische verkeersgegevens van die Samsung telefoon blijkt dat deze tijdens de internetconnecties masten aanstraalde dichtbij de woning van de verdachte dan wel de woning van zijn vriendin. Tevens is gebleken dat die masten in de buurt staan van de masten die door zijn iPhone X werden aangestraald. De rechtbank gaat daarom ervan uit dat de verdachte de gebruiker is van de Samsung. Onderzoek heeft uitgewezen dat de virtuele machine op eerdergenoemde USB-stick in de periode van 4 november 2018 tot en met 18 augustus 2019 via die Samsung contact heeft gemaakt met het internet.
Voorts blijkt uit het dossier dat de twee USB-sticks die in de woning van zijn vader zijn aangetroffen, aangesloten zijn geweest op een computer die was opgestart met behulp van de virtuele machine die op de USB-stick uit de woning van de verdachte draaide.
Ten slotte is op laatstbedoelde USB-stick een bestand aangetroffen met een lay-out van een stickervel met 21 stickers met de naam ‘ [naam bedrijf] . Deze afzender werd gebruikt in het door zijn vader op 14 juni 2019 verzonden poststuk.
Indicatieve testen
Sommige aangetroffen stoffen, zoals de stoffen in de poststukken die door de vader van de verdachte op 15 augustus 2019 ter verzending zijn aangeboden, zijn niet door het NFI, maar enkel indicatief getest. Deze testen gaven ook een positieve uitslag. Het feit dat een stof alleen indicatief is getest, hoeft volgens bestendige jurisprudentie niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring. Indien er voldoende ondersteunend en betekenisvol bewijs is, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat die stof een verdovend middel betreft.
De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de uitslagen
van de indicatieve testen, aangezien die positieve uitslagen worden ondersteund door ander betekenisvol bewijs. Zo waren de testuitslagen van het NFI van zowel de in de poststukken als de in de woning van de vader van de verdachte aangetroffen stoffen allemaal positief. Ook was één van de kamers in de woning van zijn vader en diens chalet ingericht als een soort verpakkings- en distributiecentum voor de (internationale) handel in verdovende middelen door middel van brieven en postpakketten. Voorts waren alle verdovende middelen in de poststukken op dezelfde wijze verpakt en verstopt in verpakkingen van voedingsmiddelen en/of kruiden- of sauszakjes, kennelijk om te voorkomen dat de stoffen zouden worden ontdekt. Gezien dit alles is het niet aannemelijk dat er ook andere stoffen dan verdovende middelen in de poststukken zijn gestopt. Daarbij komt dat de verdachte niet heeft verklaard om welke stoffen, anders dan verdovende middelen, het dan wel zou moeten gaan.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat alle in de
door de vader van de verdachte ingeleverde poststukken en in zijn woning en chalet aangetroffen stoffen verdovende middelen zijn zoals die op de tenlastelegging worden vermeld.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met zijn vader harddrugs heeft uitgevoerd, waarbij de verdachte verantwoordelijk was voor het beheren van de vendor accounts op het Darkweb. Zijn vader was (primair) belast met het verpakken en het verzenden van de poststukken met harddrugs (feit l). Ook is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met zijn vader opzettelijk een aanzienlijke handelsvoorraad harddrugs aanwezig heeft gehad in de woning en het chalet van de vader (feit 2).
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
Hij in de periode van 14 juni 2019 tot 20 augustus 2019 te Nijmegen en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en heeft afgeleverd en heeft vervoerd en heeft verstrekt en aanwezig heeft gehad,
(telkens
)een hoeveelheid van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, waaronder MDMA en cocaïne;
2.
Hij op 20 augustus 2019 te Appeltern en/of Beuningen, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten:
- in Appeltern: een hoeveelheid MDMA en cocaïne en 2C-B
en LSD,
- in Beuningen: een hoeveelheid MDMA en LSD,
Hij op 20 augustus 2019 te Wijchen opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten:
een hoeveelheid MDMA.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de
Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven
verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Bewezen is verklaard dat de verdachte zich gedurende een periode van ruim twee maanden samen met zijn vader bezig heeft gehouden met de internationale handel in verdovende middelen. Hoewel niet ten laste gelegd, volgt uit het dossier dat beiden zich hier voordien al langere tijd aan schuldig hebben gemaakt. De verdachte was in elk geval verantwoordelijk voor het beheren van de vendor accounts op het Darkweb. Zijn vader heeft poststukken met daarin totaal ruim één kilogram harddrugs veelal bij PostNL-servicepunten ingeleverd om deze te laten verzenden naar personen in de Verenigde Staten, India, Polen en Australië. Zowel in de woning van zijn vader als in diens chalet waren inpakkamers. De poststukken met harddrugs werden hier (ook) door zijn vader klaargemaakt voor verzending. In deze inpakkamers lag in totaal bijna 7 kilogram handelsvoorraad verdovende middelen (o.a. cocaïne, MDMA, LSD en 2C-B) en waren ook veel andere goederen aanwezig die werden gebruikt bij de strafbare feiten zoals inpakmateriaal (zoals dozen met enveloppen in verschillende maten en kleuren), etiket/label stickers, weegschalen, handschoenen, mondkapjes, DHL- en PostNL-verzendformulieren, DHL prijslijsten, vacuüm seal bags, een vacumeermachine en een lamineertang. Dit alles getuigt van een professionele en georganiseerde werkwijze, waarmee personen in andere delen van de wereld van harddrugs werden voorzien.
Verdovende middelen zijn zeer schadelijke stoffen voor de gezondheid. Zij kunnen bijdragen aan het ontstaan van ernstige ontregeling van het maatschappelijk en
mentaal functioneren van de gebruikers. De ervaring leert voorts dat de handel in
verdovende middelen dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, van lichte
criminaliteit door drugsgebruikers tot aantasting van het financiële verkeer door het
met de handel in verdovende middelen gepaard gaande witwassen van drugsgelden. Door
zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het
internationale drugscircuit. Door dergelijke feiten wordt het aanzien van
Nederland in het buitenland geschaad. Blijkbaar heeft de verdachte alleen oog gehad voor eigen financieel voordeel.
Gelet op de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten, de hoeveelheden
verdovende middelen waar het om gaat en het internationale karakter, is het opleggen van
een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur op zijn plaats.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 november 2020 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke
strafbare feiten. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de inhoud van het rapport van 16 februari 2020 dat Reclassering Nederland over de verdachte heeft opgemaakt.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht
bij straffen die in min of meer vergelijkbare zaken over
uitvoervan harddrugs via het versturen van poststukken, zijn opgelegd. Mede gelet op zijn blanco strafblad zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd.
Slotsom
Het voorgaande overwegende acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden. De deels voorwaardelijke gevangenisstraf dient er ook voor te zorgen dat de verdachte zich in de toekomst niet wederom schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten.

9..In beslag genomen voorwerpen

De vier in beslag genomen BQ-telefoons (vermeld op de beslaglijst onder 3, 4, 8 en 10) zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerd bezit van dergelijke telefoontoestellen, die naar algemene ervaringsregels nagenoeg steeds worden gebruikt in verband met ernstige(r) vormen van criminaliteit, zijn in strijd met het algemeen belang. Ook deze BQ-telefoons zijn aangetroffen in directe relatie tot opzettelijk uitvoeren en voorhanden hebben en bewerken van (aanzienlijke) hoeveelheden harddrugs en zullen, mede daarom, hoogstwaarschijnlijk informatie bevatten die daarmee in verband staat. De rechtbank wil voorkomen dat dergelijke informatie weer beschikbaar komt aan derden zonder dat de politie inhoudelijk onderzoek heeft kunnen doen aan deze toestellen.
De in beslag genomen USB-sticks (vermeld op de beslaglijst onder 1, 2, 5, 6 en 7) en de iPhone (vermeld op de beslaglijst onder 9) zullen worden verbeurd verklaard, omdat de bewezen feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan.

10..Opheffen schorsing voorlopige hechtenis

De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis zal opheffen. De raadsman heeft afwijzing van deze vordering bepleit, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank overweegt dat sprake is van ernstige bezwaren tegen de verdachte, zoals volgt uit de in dit vonnis opgenomen bewezenverklaring. Zij overweegt voorts dat de verdachte weliswaar het recht heeft om zijn berechting in vrijheid af te wachten, maar dat dit recht met het wijzen van dit vonnis komt te vervallen. Van zodanige persoonlijke omstandigheden die tot een andersluidend oordeel aanleiding behoren te geven, is niet gebleken. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen.

11..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

12.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
8 (acht) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen (bijlage III), als volgt:
- verklaart
verbeurdals bijkomende straf voor feit 1: de achter nummers
1, 2, 5, 6, 7 en 9genoemde voorwerpen;
- verklaart
onttrokken aan het verkeer: de achter nummers
3, 4, 8 en 10genoemde voorwerpen;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en A.A. Kalk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 januari 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 juni 2019 tot
20 augustus 2019 te Nijmegen en/of (elders) in Nederland tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft
verkocht en/of heeft afgeleverd en/of heeft vervoerd en/of heeft verstrekt
en/of aanwezig heeft gehad,
(telkens) een hoeveelheid van één of meer middelen als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet, waaronder MDMA en/of cocaïne;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
2.
Hij op of omstreeks 20 augustus 2019 te Appeltern en/of Beuningen en/of
Wijchen in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een of meer middelen als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten:
- in Appeltern: een hoeveelheid MDMA en/of cocaïne en/of heroïne en/of 2C-B
en/of LSD,
- in Beuningen: een hoeveelheid MDMA en/of LSD,
- in Wijchen: een hoeveelheid MDMA;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet