ECLI:NL:RBROT:2021:807

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
10/961569-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale handel in harddrugs door verdachte en zoon met aanzienlijke handelsvoorraad

Op 22 januari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met zijn zoon betrokken was bij de internationale handel in harddrugs. De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim twee maanden beziggehouden met het verzenden van poststukken met daarin meer dan één kilogram harddrugs naar verschillende landen, waaronder de Verenigde Staten, India, Polen en Australië. In de inpakkamers van de verdachte zijn bijna 7 kilogram aan handelsvoorraad van verdovende middelen aangetroffen, waaronder cocaïne, MDMA, LSD en 2C-B. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn zoon samenwerkten bij het verpakken en verzenden van de drugs. De zoon was verantwoordelijk voor het beheer van verschillende vendor accounts op het Darkweb. De verdachte heeft verklaard dat hij handelde in opdracht van een onbekende derde, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaring ongeloofwaardig was, gezien het bewijs dat de zoon ook betrokken was bij de activiteiten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

De rechtbank heeft ook de in beslag genomen voorwerpen, waaronder telefoons en USB-sticks, verbeurd verklaard, omdat deze zijn gebruikt bij de strafbare feiten. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, wat heeft geleid tot een lagere straf dan door de officier van justitie was geëist. De rechtbank heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven, gezien de ernstige bezwaren tegen de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/961569-19
Datum uitspraak: 22 januari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] ,
raadsman mr. S. Kriekaard, advocaat te Arnhem.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 december 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. G. Sannes heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte in juni 2019 in het uitgaanscircuit een persoon is tegengekomen die op de hoogte was van zijn financiële problemen. Die persoon wilde gebruik maken van een (inpak)kamer in de woning van de verdachte te Beuningen. Ook wilde deze persoon dat de verdachte, tegen betaling, drugs ging inpakken en postpakketten met drugs naar het buitenland ging verzenden. De verdachte wil de naam van deze persoon niet noemen aangezien dat in de drugswereld een doodzonde is. De harddrugs die in het chalet van de verdachte te Appeltern in een big shopper zijn aangetroffen, betrof geen handelsvoorraad, maar een tas die hij van bedoelde persoon in bewaring had gekregen. Dat de verdachte een grotere rol zou hebben gehad dan door hem zelf is geschetst, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Beoordeling
De verdachte stelt dat hij de feiten op de dagvaarding slechts in opdracht van een onbekende derde tegen betaling heeft gepleegd. Uit vrees voor wraak op hem of zijn familie zegt de verdachte de identiteit van die onbekende derde niet te kunnen onthullen.
In zijn algemeenheid wint een verklaring aan geloofwaardigheid als deze vroeg in het opsporingsonderzoek wordt afgelegd en daarna bevestiging vindt in latere getuigenverklaringen van objectieve derden of in (technische) onderzoeksresultaten. Verder kunnen de algemene (on)waarschijnlijkheid, (on)verklaarbaarheid of mate van voorstelbaarheid van hetgeen door een verdachte als verklaring wordt gegeven voor zijn handelen een rol spelen bij het waarderen van een op die verklaring gebaseerd scenario.
Toegespitst op deze zaak stelt de rechtbank vast dat de verdachte pas na geruime tijd een inhoudelijke verklaring heeft afgelegd, en dat in die verklaring op geen enkele wijze aannemelijk wordt gemaakt dát (en op welke wijze) de bewezen verklaarde handelingen in opdracht van een onbekend gebleven derde zijn gepleegd. Dit maakt dit aspect van de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. Bij dit alles stelt de rechtbank vast dat uit de bewijsmiddelen juist volgt dat de zoon van de verdachte, [naam medeverdachte] , de medepleger is geweest. Immers, uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat op één van de twee USB-sticks die in de woning van de verdachte zijn aangetroffen, gegevens staan van vendor account The Flip. In de woning van [naam medeverdachte] zijn eveneens USB-sticks aangetroffen. Uit de gegevens op die USB-sticks komt naar voren dat de gebruiker daarvan de beheerder was van verschillende (drugs)vendor accounts op het Darkweb, waaronder The Flip.
Op een USB-stick afkomstig uit de woning van [naam medeverdachte] waarop vendor account The Flip is aangetroffen, stond ook een zogenaamde virtuele machine. Daarmee kan een computer worden nagebootst, zodat niet met het besturingssysteem van de hardware waarin de USB-stick wordt gestopt, hoeft te worden gewerkt. Dat [naam medeverdachte] de gebruiker van die USB-stick was, volgt uit het feit dat de virtuele machine op 17 augustus 2018 verbonden is geweest met het internet via een hotspotverbinding met een iPhone X onder de netwerknaam ‘iPhone van [naam medeverdachte] ’. Ook is tijdens de doorzoeking van de woning van [naam medeverdachte] een Samsung telefoon in beslag genomen. Uit de historische verkeersgegevens van die Samsung telefoon blijkt dat deze tijdens de internetconnecties masten aanstraalde dichtbij de woning van [naam medeverdachte] dan wel die van zijn vriendin. Tevens is gebleken dat die masten in de buurt staan van de masten die door zijn iPhone X werden aangestraald. De rechtbank gaat daarom ervan uit dat [naam medeverdachte] de gebruiker is van de Samsung. Onderzoek heeft uitgewezen dat de virtuele machine op eerdergenoemde USB-stick in de periode van 4 november 2018 tot en met 18 augustus 2019 via die Samsung contact heeft gemaakt met het internet.
Voorts blijkt uit het dossier dat de twee USB-sticks die in de woning van de verdachte zijn aangetroffen, aangesloten zijn geweest op een computer die was opgestart met behulp van de virtuele machine die op de USB-stick uit de woning van [naam medeverdachte] draaide.
Ten slotte is op laatstbedoelde USB-stick een bestand aangetroffen met een lay-out van een stickervel met 21 stickers met de naam ‘ [naam bedrijf] ’. Deze afzender werd gebruikt in het door de verdachte op 14 juni 2019 verzonden poststuk.
Indicatieve testen
Sommige aangetroffen stoffen, zoals de stoffen in de poststukken die door de verdachte op 15 augustus 2019 ter verzending zijn aangeboden, zijn niet door het NFI, maar enkel indicatief getest. Deze testen gaven ook een positieve uitslag. Het feit dat een stof alleen indicatief is getest, hoeft volgens bestendige jurisprudentie niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring. Indien er voldoende ondersteunend en betekenisvol bewijs is, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat die stof een verdovend middel betreft.
De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de uitslagen
van de indicatieve testen, aangezien die positieve uitslagen worden ondersteund door ander betekenisvol bewijs. Zo waren de testuitslagen van het NFI van zowel de in de poststukken als de in de woning van de verdachte aangetroffen stoffen allemaal positief. Ook was één van de kamers in de woning van de verdachte en zijn chalet ingericht als een soort verpakkings- en distributiecentum voor de (internationale) handel in verdovende middelen door middel van brieven en postpakketten. Voorts waren alle verdovende middelen in de
poststukken op dezelfde wijze verpakt en verstopt in verpakkingen van voedingsmiddelen en/of kruiden- of sauszakjes, kennelijk om te voorkomen dat de stoffen zouden worden ontdekt. Gezien dit alles is het niet aannemelijk dat er ook andere stoffen dan verdovende middelen in de poststukken zijn gestopt. Daarbij komt dat de verdachte niet heeft verklaard om welke stoffen, anders dan verdovende middelen, het dan wel zou moeten gaan.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat alle in de
door de verdachte ingeleverde poststukken en in zijn woning en chalet aangetroffen
stoffen verdovende middelen zijn zoals die op de tenlastelegging worden vermeld.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met zijn zoon [naam medeverdachte] harddrugs heeft uitgevoerd, waarbij de verdachte (primair) verantwoordelijk was voor het verpakken en het verzenden van de poststukken met harddrugs en zijn zoon de vendor accounts op het Darkweb beheerde (feit l). Ook is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met zijn zoon opzettelijk een aanzienlijke handelsvoorraad harddrugs aanwezig heeft gehad in zijn woning en in zijn chalet (feit 2).
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
Hij in de periode van 14 juni 2019 tot 20 augustus 2019 te Nijmegen en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en heeft afgeleverd en heeft vervoerd en heeft verstrekt en aanwezig heeft gehad,
(telkens
)een hoeveelheid van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, waaronder MDMA en cocaïne;
2.
Hij op 20 augustus 2019 te Appeltern en/of Beuningen, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten:
- in Appeltern: een hoeveelheid MDMA en cocaïne en 2C-B
en LSD,
- in Beuningen: een hoeveelheid MDMA en LSD.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de
Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Bewezen is verklaard dat de verdachte zich gedurende een periode van ruim twee maanden samen met zijn zoon bezig heeft gehouden met de internationale handel in verdovende middelen. Hoewel niet ten laste gelegd, volgt uit het dossier dat beiden zich hier voordien al langere tijd aan schuldig hebben gemaakt. Zijn zoon was in elk geval verantwoordelijk voor het beheren van de vendor accounts op het Darkweb. De verdachte heeft poststukken met daarin totaal ruim één kilogram harddrugs veelal bij PostNL-servicepunten ingeleverd om deze te laten verzenden naar personen in de Verenigde Staten, India, Polen en Australië. Zowel in de woning van de verdachte als in zijn chalet waren inpakkamers. De poststukken met harddrugs werden hier (ook) door de verdachte klaargemaakt voor verzending. In deze inpakkamers lag in totaal bijna 7 kilogram handelsvoorraad verdovende middelen (o.a. cocaïne, MDMA, LSD en 2C-B) en waren ook veel andere goederen aanwezig die werden gebruikt bij de strafbare feiten zoals inpakmateriaal (zoals dozen met enveloppen in verschillende maten en kleuren), etiket/label stickers, weegschalen, handschoenen, mondkapjes, DHL- en PostNL-verzendformulieren, DHL prijslijsten, vacuüm seal bags, een vacumeermachine en een lamineertang. Dit alles getuigt van een professionele en georganiseerde werkwijze, waarmee personen in andere delen van de wereld van harddrugs werden voorzien.
Verdovende middelen zijn zeer schadelijke stoffen voor de gezondheid. Zij kunnen bijdragen aan het ontstaan van ernstige ontregeling van het maatschappelijk en
mentaal functioneren van de gebruikers. De ervaring leert voorts dat de handel in
verdovende middelen dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, van lichte
criminaliteit door drugsgebruikers tot aantasting van het financiële verkeer door het
met de handel in verdovende middelen gepaard gaande witwassen van drugsgelden. Door
zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het
internationale drugscircuit. Door dergelijke feiten wordt het aanzien van
Nederland in het buitenland geschaad. Blijkbaar heeft de verdachte alleen oog gehad voor eigen financieel voordeel.
Gelet op de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten, de hoeveelheden
verdovende middelen waar het om gaat en het internationale karakter, is het opleggen van
een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur op zijn plaats.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 november 2020 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke
strafbare feiten. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de inhoud van het rapport van 28 oktober 2020 dat Reclassering Nederland over de verdachte heeft opgemaakt. De reclassering schat het recidiverisico in als laag.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht
bij straffen die in min of meer vergelijkbare zaken over
uitvoervan harddrugs via het versturen van poststukken, zijn opgelegd. Mede gelet op zijn blanco strafblad zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd.
Slotsom
Het voorgaande overwegende acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden. De deels voorwaardelijke gevangenisstraf dient er ook voor te zorgen dat de verdachte zich in de toekomst niet wederom schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten.

8..In beslag genomen voorwerpen

De vier in beslag genomen BQ-telefoons (vermeld op de beslaglijst onder 3, 4, 8 en 10) zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerd bezit van dergelijke telefoontoestellen, die naar algemene ervaringsregels nagenoeg steeds worden gebruikt in verband met ernstige(r) vormen van criminaliteit, zijn in strijd met het algemeen belang. Ook deze BQ-telefoons zijn aangetroffen in directe relatie tot opzettelijk uitvoeren en voorhanden hebben en bewerken van (aanzienlijke) hoeveelheden harddrugs en zullen, mede daarom, hoogstwaarschijnlijk informatie bevatten die daarmee in verband staat. De rechtbank wil voorkomen dat dergelijke informatie weer beschikbaar komt aan derden zonder dat de politie inhoudelijk onderzoek heeft kunnen doen aan deze toestellen.
De in beslag genomen USB-sticks (vermeld op de beslaglijst onder 1, 2, 5, 6 en 7) en de iPhone (vermeld op de beslaglijst onder 9) zullen worden verbeurd verklaard, omdat de bewezen feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan.

9..Opheffen schorsing voorlopige hechtenis

De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis zal opheffen. De raadsman heeft afwijzing van deze vordering bepleit, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank overweegt dat sprake is van ernstige bezwaren tegen de verdachte, zoals volgt uit de in dit vonnis opgenomen bewezenverklaring. Zij overweegt voorts dat de verdachte weliswaar het recht heeft om zijn berechting in vrijheid af te wachten, maar dat dit recht met het wijzen van dit vonnis komt te vervallen. Van zodanige persoonlijke omstandigheden die tot een andersluidend oordeel aanleiding behoren te geven, is niet gebleken. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
8 (acht) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen (bijlage III), als volgt:
- verklaart
verbeurdals bijkomende straf voor feit 1: de achter nummers
1, 2, 5, 6, 7 en 9genoemde voorwerpen;
- verklaart
onttrokken aan het verkeer: de achter nummers
3, 4, 8 en 10genoemde voorwerpen;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en A.A. Kalk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 januari 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 juni 2019 tot
20 augustus 2019 te Nijmegen en/of (elders) in Nederland tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft
verkocht en/of heeft afgeleverd en/of heeft vervoerd en/of heeft verstrekt
en/of aanwezig heeft gehad,
(telkens) een hoeveelheid van één of meer middelen als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet, waaronder MDMA en/of cocaïne;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
2.
Hij op of omstreeks 20 augustus 2019 te Appeltern en/of Beuningen en/of
Wijchen in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een of meer middelen als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten:
- in Appeltern: een hoeveelheid MDMA en/of cocaïne en/of heroïne en/of 2C-B
en/of LSD,
- in Beuningen: een hoeveelheid MDMA en/of LSD,
- in Wijchen: een hoeveelheid MDMA;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet