In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, betreft het een bevoegdheidsincident in een internationale context. De gedaagde woont niet in Nederland en heeft zijn onbevoegdheidsverweer uitsluitend gebaseerd op Nederlandse internrechtelijke bepalingen. De eiser, in zijn hoedanigheid als curator in het faillissement van de besloten vennootschap Optidentaal B.V., refereert zich in het bevoegdheidsincident. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over het toepasselijke internationale bevoegdheidsregime en de gevolgen daarvan voor de bevoegdheid van de rechtbank.
De procedure is gestart met een dagvaarding op 22 januari 2021, gevolgd door een incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring en een incidentele conclusie van antwoord. De eiser vordert onder andere dat de gedaagden als (middellijk) bestuurders van Optidentaal B.V. hun taak kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld, wat een belangrijke oorzaak van het faillissement zou zijn. De eiser legt zijn vorderingen onder andere ten grondslag aan artikelen 2:248 en 2:11 BW, en stelt dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de vennootschap.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil een internationaal karakter heeft, omdat een van de gedaagden geen woonplaats in Nederland heeft. De rechtbank verwijst de zaak naar de rol van 1 september 2021 voor een akte van de zijde van de eisers, waarna de gedaagde hierop mag reageren. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan, zowel in het incident als in de hoofdzaak.