In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is een bevoegdheidsincident aan de orde. De eiser, ING Bank N.V., heeft een vordering ingesteld tegen gedaagden, die zich beroepen op onbevoegdheid van de rechtbank. De gedaagden stellen dat de rechtbank Den Haag bevoegd is, omdat de laatste woonplaats van de overledene, ten laste van wie de schuldvordering is ingesteld, in [plaatsnaam 1] lag. De rechtbank heeft de procedure in gang gezet met een dagvaarding van 5 maart 2021, gevolgd door een conclusie van antwoord van de gedaagden waarin zij de onbevoegdheid van de rechtbank aanvoeren. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen overwogen en vastgesteld dat de laatste woonplaats van de overledene inderdaad in [plaatsnaam 1] was, wat betekent dat de rechtbank Rotterdam niet bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De rechtbank heeft vervolgens besloten zich onbevoegd te verklaren en de zaak door te verwijzen naar de rechtbank Den Haag. Tevens is ING, als in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het incident, die op nihil zijn begroot. Het vonnis is uitgesproken op 4 augustus 2021 door mr. drs. J. van den Bos, met mr. A.F.L. Geerdes als rolrechter.