ECLI:NL:RBROT:2021:8041

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/602961 / HA ZA 20-819
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping verdelingsvonnis en schadevergoeding in verzetprocedure tussen ex-echtgenoten met betrekking tot gemeenschap van goederen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een verzetprocedure tussen twee ex-echtgenoten, [naam eiser] en [naam gedaagde 1], die in geschil zijn over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank heeft op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin onder andere de herroeping van een eerder verdelingsvonnis uit 2015 aan de orde is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering tot herroeping van het verdelingsvonnis niet ontvankelijk is, omdat deze niet op de juiste wijze is ingediend. Daarnaast zijn er vorderingen gedaan met betrekking tot schadevergoeding in verband met de verkoop van een onderneming en de verdeling van aandelen in verschillende vennootschappen. De rechtbank heeft de vorderingen van [naam eiser] tot schadevergoeding afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft wel besloten om de aandelen van [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] toe te delen aan [naam eiser], zonder nadere verrekening. In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat onroerende zaken in Turkije aan [naam gedaagde 2] moeten worden toegescheiden, onder betaling van een bedrag van € 300.000,- aan [naam eiseres]. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/602961 / HA ZA 20-819
Vonnis in verzet van 7 juli 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
oorspronkelijk eiser,
gedaagde in het verzet,
tevens verweerder in reconventie,
advocaat mr. G. Laurman te Strijen,
tegen
[naam gedaagde 1],
wonende in Duitsland,
oorspronkelijk gedaagde,
eiseres in het verzet,
tevens eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.B.J. Dekker te Tilburg,
Partijen zullen hierna [naam eiser] en [naam gedaagde 1] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het incident van deze rechtbank van 9 december 2020 in de zaak met zaak- en rolnummer C/10/602961 / HA ZA 20-819 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het herstelvonnis van deze rechtbank van 13 januari 2021 in de zaak met zaak- en rolnummer C/10/602961 / HA ZA 20-819;
  • de akte wijziging/vermeerdering van eis in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie van [naam eiser] van 4 mei 2021;
  • de akte vermeerdering van eis in reconventie, met producties 5 tot en met 24 van [naam gedaagde 1];
  • de brief van mr. Dekker namens [naam gedaagde 1] van 7 mei 2021, met productie 25;
  • het B8-formulier van 7 mei 2021, met productie 20 en 21 van mr. Laurman namens [naam eiser];
  • de brief van mr. Dekker van 20 mei 2021, met productie 26-28;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van der Valk ten behoeve van de mondelinge behandeling;
  • de mondelinge behandeling van 20 mei 2021, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
  • het B16-formulier van mr. Laurman van 21 mei 2021;
  • het B16-formuier van mr. Dekker van 25 mei 2021;
  • de brief van de rechtbank aan partijen van 27 mei 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiser] en [naam gedaagde 1] zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van 22 augustus 2011 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Op 16 september 2011 is de echtscheiding ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Bij vonnis van 22 april 2015 in de procedure onder zaak- en rolnummer C/10/466650/HA ZA 14-1291 (hierna: het verdelingsvonnis), heeft deze rechtbank, onder meer, de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap gelast. [naam gedaagde 1] is daarbij gemachtigd om de voormalige echtelijke woning aan de [adres ] (hierna: de woning) te verkopen en te gelde te maken en bevolen is dat de verkoopopbrengst, na aftrek van de hypothecaire geldlening en de verkoopkosten, bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld. De rechtbank heeft gelast dat de levensverzekering verbonden aan de hypothecaire geldlening wordt beëindigd dan wel afgekocht en de waarde hiervan bij helfte tussen partijen wordt verdeeld. Voorts is [naam eiser] veroordeeld tot betaling aan [naam gedaagde 1] van € 75.000,- ter zake van de waarde van de onderneming [naam bedrijf 1] en € 25.000,- ter zake van de waarde van de ondernemingen [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3], beide ten titel van overbedeling. De inboedel van de voormalige echtelijke woning dient in onderling overleg tussen partijen te worden verdeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3.
Bij verstekvonnis van deze rechtbank van 3 juni 2020 (hierna: het verstekvonnis) heeft de rechtbank – samengevat en zakelijk weergegeven –:
  • [naam gedaagde 1] veroordeeld aan [naam eiser] te betalen het bedrag van € 175.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente;
  • [naam gedaagde 1] veroordeeld aan [naam eiser] te betalen het bedrag van € 56.435,07, alsmede een bedrag van € 495,69 per maand vanaf 1 december 2019 totdat de woning aan eiser dan wel aan derden is overgedragen, vermeerderd met de wettelijke rente;
  • [naam gedaagde 1] veroordeeld in de proceskosten, inclusief nakosten en te vermeerderen met wettelijke rente.
2.4.
Met de verzetdagvaarding van 20 juli 2020 is [naam gedaagde 1] in verzet gekomen van het verstekvonnis.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[naam eiser] vordert, na eisvermeerdering, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
het vonnis van 22 april 2015 tussen partijen gewezen herroept en opnieuw rechtdoende, vaststelt dat de omvang de gemeenschap omvat:
- de echtelijke woning aan de [adres ];
- het saldo van de aan de geldlening onder hypothecair verband verbonden levensverzekering;
- de in de woning aanwezige inboedel;
- het saldo van de en/of rekening;
- het aandelenpakket van [naam bedrijf 4];
- het aandelenpakket van [naam bedrijf 5];
- de geldlening onder hypothecair verband van € 357.300,00;
- de geldlening bij de vader van [naam eiser] ten bedrage van € 200.000,-
en overgaat tot verdeling, die uw rechtbank in goede justitie zal vernemen te behoren;
subsidiair
I. [naam gedaagde 1] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam eiser] een bedrag van € 175.000,00 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
II. [naam gedaagde 1] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam eiser] een bedrag van 56.435,07 te voldoen, alsmede een bedrag van 495,69 per maand vanaf 1 december 2019 totdat de woning aan [naam eiser] dan wel aan derden zal zijn overgedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [naam gedaagde 1] veroordeelt in de kosten van het geding, een salaris voor de raadsman van [naam eiser] daaronder begrepen;
IV. [naam gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van de nakosten aan [naam eiser] ad 157,00 te verhogen met 82,00 indien [naam gedaagde 1] niet binnen 2 dagen na dagtekening aan het in deze te wijzen vonnis heeft voldaan en betekening daarvan heeft plaatsgevonden;
V. [naam gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente aan [naam eiser] over de als III en IV gevorderde proceskosten en nakosten voor zover de vrouw die kosten niet heeft betaald aan de man binnen 2 dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis;
VI. verklaart voor recht dat noch [naam bedrijf 2] noch [naam bedrijf 3] boedelbestanddeel zijn geweest van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen en overgaat tot verdeling van de twee aandelenpakketten van [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] door deze toe te delen aan [naam eiser] onder verrekening van de waarde van de aandelen per 16 september 2011 met [naam gedaagde 1], alsmede over te gaan tot verdeling van de schuld uit hoofde van de overeenkomst van geldlening aan de vader van [naam eiser], het toedelen van de inboedel en het saldo van de en/of-rekening aan [naam eiser];
VII. [naam gedaagde 1] veroordeelt tot het betalen van € 218,35 per maand vanaf 1 juli 2012 tot aan de dag van verdeling van de polis levensverzekering 42.00.790 bij Nationale Nederlanden;
VIII. [naam eiser] machtigt, indien [naam gedaagde 1] niet binnen 14 dagen na daartoe bij deurwaardersexploot te zijn uitgenodigd, de naam van een NVM-makelaar of LVM-makelaar noemt, dan wel instemt met de suggestie van [naam eiser], tot het geven van opdracht aan een NVM-makelaar of LVM-makelaar tot het taxeren van de woning, wiens taxatie geldt als bindend advies voor beide partijen.
3.2.
De conclusie van [naam gedaagde 1] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [naam eiser], met veroordeling van [naam eiser] in de proceskosten, met vernietiging van het veroordelende verstekvonnis.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[naam eiseres] vordert, na eisvermeerdering, – samengevat en zakelijk weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
bepaalt dat alle onroerende zaken zoals vermeld op het overzicht dat door [naam eiseres] is overgelegd als productie 5 volledig aan [naam gedaagde 2] worden toegescheiden onder betaling van een bedrag ter hoogte van € 300.000,- aan [naam eiseres] ter zake overbedeling, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag;
bepaalt dat [naam gedaagde 2] een gebruikersvergoeding aan [naam eiseres] dient te voldoen welke gelijk is aan de helft van de hypotheek- en eigenaarslasten (waaronder premies levensverzekering) en op dezelfde datum ingaat als de verplichting van [naam eiseres] haar deel van de hypotheek en eigenaarslasten te voldoen.
De vordering onder B is ingesteld onder de voorwaarde dat [naam eiseres] in conventie gehouden is de helft van de hypotheek en eigenaarslasten aan [naam gedaagde 2] te voldoen.
3.5.
De conclusie van [naam gedaagde 2] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [naam eiseres] in de kosten van het geding.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie en reconventieDe ontvankelijkheid van het verzet
4.1.
[naam gedaagde 1] stelt dat zij tijdig in verzet is gekomen. Zij stelt daartoe dat zij op 22 juni 2020 bekend is geworden met het verstekvonnis.
4.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. Als onbetwist staat vast de [naam gedaagde 1] niet eerder dan 22 juni 2020 van het verstekvonnis kennis heeft genomen. De verstekdagvaarding is op 20 juli 2020 betekend en dat is binnen de in artikel 143 Rv gestelde termijn.
4.3.
Nu het verzet tijdig en op juiste wijze is ingesteld, kan [naam gedaagde 1] in zoverre in haar verzet worden ontvangen.
De vermeerdering van eis van [naam eiser] en de wijziging van eis van [naam gedaagde 1]
4.4.
[naam gedaagde 1] heeft tegen de vermeerdering van eis van [naam eiser] geen bezwaar gemaakt. De rechtbank acht die vermeerdering ook ambtshalve niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Derhalve zal recht worden gedaan op de vermeerderde eis, zoals deze onder 3.1 is weergegeven.
4.5.
[naam eiser] heeft tegen de vermeerdering van eis van [naam gedaagde 1] geen bezwaar gemaakt. De rechtbank acht die wijziging van eis ook ambtshalve niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Derhalve zal recht worden gedaan op de gewijzigde eis, zoals deze onder 3.4 is weergegeven.
De primaire vordering van [naam eiser]; herroeping van het verdelingsvonnis
4.6.
Uit de artikelen 382 en 383 Rv volgt dat een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, op vordering van een partij kan worden herroepen onder andere indien het berust op bedrog. Herroeping is een rechtsmiddel dat dient te worden aangewend bij dagvaarding (artikel 385 Rv). Het kan dus niet door middel van een eisvermeerdering in een andere procedure worden aangewend. Op grond van het voorgaande zal [naam eiser] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tot herroeping van het verdelingsvonnis.
Subsidiaire vordering I: schadevergoeding in verband met het [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2]) en [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3])
Standpunt [naam eiser]
4.7.
[naam gedaagde 1] moet een bedrag van € 25.000,- betalen aan [naam eiser] in verband met het [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3], omdat er geen rechtsgrond is voor de veroordeling tot betaling van € 25.000,-, zodat [naam eiser] dat bedrag terugvordert als onverschuldigd betaald. [naam gedaagde 1] heeft het [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] door middel van het verdelingsvonnis laten toescheiden aan [naam eiser] en hem laten veroordelen om aan haar een bedrag van € 25.000,- te betalen. Het [naam bedrijf 2] hoorde bij [naam bedrijf 6] en het [naam bedrijf 2] is opgeheven en de hoofdvestiging blijkt op 24 februari 2020 nog steeds [naam bedrijf 6] te zijn. [naam gedaagde 1] eist ten onrechte geld van hem van een ondernemingen die in 2011 niet tot de huwelijkse gemeenschap behoorden en ook niet hebben behoord. [naam bedrijf 3] is een handelsnaam van [naam bedrijf 7] en dat is een dochter van [naam bedrijf 4] [naam bedrijf 3] is geen boedelbestanddeel. Voor niet bestaande boedelbestanddelen kan [naam gedaagde 1] geen betaling vorderen en door gebruik te maken van het verdelingsvonnis pleegt zij misbruik van recht als bedoeld in artikel 3:13 en 3:14 BW.
Standpunt [naam gedaagde 1]
4.8.
[naam gedaagde 1] concludeert tot afwijzing van de vordering van [naam eiser]. Het verdelingsvonnis is in kracht van gewijsde gegaan. Dat vonnis kan niet worden herroepen en een ander rechtsmiddel staat niet meer open. Bovendien heeft zich namens [naam eiser] in die procedure een advocaat gesteld en deze heeft zich pas op 11 februari 2015 onttrokken.
Oordeel rechtbank
4.9.
Het verdelingsvonnis heeft tussen partijen gezag van gewijsde. [naam gedaagde 1] beroept zich hier ook op. In het verdelingsvonnis is [naam eiser] veroordeeld tot betaling aan [naam gedaagde 1] van € 25.000,- ter zake van de waarde van de ondernemingen [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3]. Nu de vordering van [naam eiser] tot herroeping van het vonnis wordt afgewezen is er evenmin grond voor toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van [naam eiser], zodat ook deze vordering van [naam eiser] wordt afgewezen.
Subsidiaire vordering I: [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1])
Standpunt [naam eiser]
4.10.
vordert een schadevergoeding ten bedrage van € 150.000,- in verband met de verkoop van [naam bedrijf 1]. Hij stelt daartoe dat de vordering bestaat uit drie deelbedragen. Ten eerste heeft [naam gedaagde 1] de onderneming [naam bedrijf 1] per 1 juni 2016, daaronder begrepen het winkelpand, de inventaris en speelautomaten zonder toestemming van [naam eiser] aan [naam] verkocht tegen een prijs van € 128.000,-, zijnde € 72.000,- voor het winkelpand, alsmede € 36.000,- voor de speelautomaten en € 20.000,- voor het restaurant. [naam gedaagde 1] heeft de opbrengst geheel voor zichzelf gehouden. [naam eiser] heeft recht op de helft van de opbrengst van [naam bedrijf 1], derhalve € 64.000,-. Ten tweede heeft [naam gedaagde 1] [naam bedrijf 1] voor een te lage waarde verkocht, omdat ten tijde van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap de waarde is vastgesteld op € 150.000,-. [naam gedaagde 1] heeft [naam bedrijf 1] verkocht en de opbrengst was € 22.000,- te weinig, daarvan dient [naam eiser] de helft te ontvangen. Ten derde dient [naam gedaagde 1] een bedrag van € 75.000,- te voldoen omdat het eerdere vonnis onjuist is.
Standpunt [naam gedaagde 1]
4.11.
[naam gedaagde 1] heeft in eerste instantie betwist dat zij heeft getekend voor de verkoop van [naam bedrijf 1]. Het uiteindelijke standpunt van de vrouw, ingenomen ter zitting, luidt dat zij (alsnog) erkent dat zij een akte heeft getekend. [naam gedaagde 1] voert aan dat de correspondentie van de notaris was gericht aan het adres in Nederland van [naam eiser]. Op de nota afrekening koper van de notaris is met pen een bankrekeningnummer genoteerd. Die betreffende bankrekening bleek de en/of-rekening van partijen, waarvan echter enkel [naam eiser] de bankpas had. Uit de door [naam gedaagde 1] overgelegde bankafschriften blijkt dat het bedrag dat via de notaris op de en/of rekening is gestort nagenoeg geheel is opgenomen door [naam eiser] bij meerdere geldautomaten. Het geld is opgenomen van een bankrekening die uitsluitend door [naam eiser] werd gebruikt. [naam gedaagde 1] betwist gelden ter zake de verkoop van de onderneming [naam bedrijf 1] te hebben ontvangen.
Oordeel rechtbank
4.12.
Vast is komen te staan dat [naam gedaagde 1] de onderneming heeft verkocht aan [naam] voor een bedrag van € 128.000,-. Als onweersproken staat vast dat dit de nieuwe partner van [naam eiser] is en dat het initiatief tot de verkoop is genomen door [naam eiser]. Verder staat als onweersproken vast op welke rekening het geld van de verkoop is gestort, dat het van deze rekening af is gehaald door [naam eiser] en dat [naam gedaagde 1] dus niets van de verkoopopbrengst heeft ontvangen. Daarop stuit de vordering van € 64.000,00 af. Dat er een lagere verkoopprijs is gerealiseerd komt voor rekening en risico van [naam eiser], die immers – onweersproken – de hand had in de hele transactie. Daarop stuit de vordering van € 11.000,00 af. De vordering van € 75.000,00 stuit ten slotte af op het gezag van gewijsde van het verdelingsvonnis.
Subsidiaire vordering VI: de aandelen van [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5]
Standpunt [naam eiser]
4.13.
[naam eiser] vordert over te gaan tot verdeling van [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] en deze toe te delen aan hem onder verrekening van de waarde van die aandelen per 16 september 2011 met [naam gedaagde 1]. Deze bestanddelen waren onderdeel van de huwelijks goederengemeenschap. [naam bedrijf 1], het [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] waren en zijn geen boedelbestanddelen. Het zijn ondernemingen die gedreven werden onder dezelfde inschrijving in het handelsregister als [naam bedrijf 7] met als bestuurders [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] [naam eiser] is bestuurder van beide laatstgenoemde vennootschappen. De aandelen van [naam bedrijf 7] worden gehouden door [naam bedrijf 4] Dat betekent dat als boedelbestanddelen opgenomen behoren te zijn, de aandelen in deze twee vennootschappen.
Standpunt [naam gedaagde 1]
4.14.
[naam gedaagde 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij weinig weet gehad heeft van de constructies. Zij heeft toegelicht dat zij dacht dat [naam eiser] Vastgoed en het [naam bedrijf 2] de bedrijven waren, maar die blijken onderdeel te zijn van [naam bedrijf 5]. [naam gedaagde 1] wist niet van de [constructies]. Materieel is er verdeeld zoals verdeeld had moeten worden. De aandelen zijn feitelijk niet verdeeld, die zijn formeel niet in de verdeling betrokken. De aandelen kunnen naar [naam eiser] toe, de materiële verdeling heeft reeds plaatsgevonden, dat is namelijk gebeurd bij het verdelingsvonnis. Er hoeft geen verrekening meer plaats te vinden met betrekking tot de waarde van de aandelen.
Oordeel rechtbank
4.15.
De vordering tot een verklaring voor recht wordt afgewezen. De ondernemingen werden gedreven door vennootschappen waarvan de aandelen onderdeel deel uitmaakten van de gemeenschap. In die zin waren de ondernemingen dus wel degelijk deel van de gemeenschap, zij het, dat de technische verdeling daarvan anders had moeten verlopen.
4.16.
De rechtbank constateert dat een deel van de gemeenschap niet in een eerdere verdeling is betrokken en beschouwt de vordering van [naam eiser] als een vordering als bedoeld in artikel 3:179 lid 2 BW. De rechtbank zal alsnog de aandelen van [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] toedelen aan [naam eiser]. [naam gedaagde 1] heeft verklaard geen (nadere) verrekening van waarde voor deze aandelen te wensen, zodat de rechtbank verrekening achterwege zal laten.
Subsidiaire vordering VI: de geldlening
Standpunt [naam eiser]
4.17.
vordert over te gaan tot verdeling van de schuld ter hoogte van € 200.000,-. Dit onwelgevallige boedelbestanddeel dat in de dagvaarding van [naam gedaagde 1] in 2014 is weggelaten betreft een overeenkomst van geldlening, waarbij de vader van [naam eiser] een bedrag van € 200.000,- heeft uitgeleend als startkapitaal voor de ondernemingen. [naam eiser] heeft de overeenkomst van geldlening overgelegd.
Standpunt [naam gedaagde 1]
4.17.1.
ontkent uitdrukkelijk bekend te zijn geweest met de overeenkomst van geldlening die door [naam eiser] is overgelegd. De vordering tot verdeling van de schuld moet worden afgewezen. Volgens [naam gedaagde 1] betreft het een fictieve schuld. Bewijs dat er enig bedrag is uitgeleend, is niet overgelegd en ook zijn er geen betaalbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat die vermeende lening wordt terugbetaald.
Oordeel rechtbank
4.17.2.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [naam gedaagde 1] wordt de vordering als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Hierbij is van belang dat van [naam eiser] had mogen worden verwacht dat hij de betaling van de hoofdsom had aangetoond. Niet is komen vast te staan dat de schuld daadwerkelijk in de gemeenschap valt. Er ligt wel een schuldbekentenis, maar omdat [naam gedaagde 1] geen partij is bij de schuldbekentenis heeft deze ten opzichte van haar geen dwingende bewijskracht.
Subsidiaire vordering VI: inboedel en saldo en/of-rekening
4.18.
De rechtbank is van oordeel dat over de inboedel al is beslist bij het verdelingsvonnis; het gezag van gewijsde staat aan een nieuw oordeel daarover in de weg. In zoverre wordt de vordering afgewezen.
4.19.
Voor verdeling van het saldo van een en/of-rekening die nog jaren heeft gelopen na het uitspreken van de echtscheiding zal eerst duidelijk moeten worden in hoeverre dat saldo nog binnen de gemeenschap valt en hoe het saldo is gemuteerd na het uitspreken van de echtscheiding. Daarover heeft [naam eiser] geen informatie verschaft, zodat deze vordering ook wordt afgewezen.
Subsidiaire vorderingen II, VII en B: de woning aan de [adres ], de levensverzekering, de eigenaarslasten en de gebruikersvergoeding
Standpunt [naam eiser]
4.20.
[naam eiser] vordert betaling van de helft van de premie levensverzekering, zijnde € 218,35 per maand, vanaf 1 juli 2012 tot aan de dag van verdeling van de polis, hetzij door toedeling aan één van partijen dan wel afkoop.
4.20.1.
[naam gedaagde 1] is haar verplichting om de helft van de hypotheek- en eigenaarslasten van de woning die voor 50% in eigendom van partijen toebehoort vanaf september 2011 niet nagekomen. Zij is gehouden de helft van die maandlasten te voldoen, zijnde een bedrag van € 991,37 per maand. De man vordert daarom een bedrag van € 56.435,07 over de periode september 2011 tot en met november 2019, alsmede een bedrag van 495,69 per maand vanaf 1 december 2019 totdat de woning aan hem dan wel aan een derde zal zijn overgedragen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening.
4.20.2.
Uitgangspunt voor de door [naam gedaagde 1] gevorderde gebruiksvergoeding zijn de waardes op 1 januari 2012, omdat [naam gedaagde 1] in dat jaar uit de woning is vertrokken. Voor wat betreft het percentage dat dient te worden gehanteerd over het te berekenen vermogen waarover [naam gedaagde 1] niet kan beschikken is een 0,5% van de helft van de overwaarde gelet op de huidige rentevergoedingen op spaarrekeningen redelijk. De hoogte van de gebruikersvergoeding berekent [naam eiser] op € 29,52 per maand met ingang van 1 juli 2012.
Standpunt [naam gedaagde 1]
4.21.
[naam gedaagde 1] voert verweer.
4.21.1.
De levensverzekering is gekoppeld aan de hypotheek en maakt derhalve onderdeel uit van de woonlasten. [naam eiser] heeft geenszins onderbouwd en daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat de waardestijging van de polis enkel tot stand is gekomen door de door hem gedane premiebetalingen.
4.21.2.
De eigenaarslasten dienen volledig voor rekening van [naam eiser] te komen. [naam gedaagde 1] heeft de woning noodgedwongen moeten verlaten en heeft ondanks vonnissen in kort geding nog steeds niet kunnen terugkeren naar de woning, dan wel deze te gelde kunnen maken. [naam eiser] weigert iedere medewerking daaraan en van [naam gedaagde 1] kan niet verwacht worden dat zij meebetaalt aan het verblijf van de familie van de man in haar woning. [naam gedaagde 1] heeft bij voorwaardelijke vordering in reconventie gesteld, dat als er al een vergoeding voor eigenaarslasten moet worden voldaan, zij zich op het volgende standpunt stelt. Gelet op de redelijkheid en billijkheid, alsmede de gedragingen van [naam eiser] is het rechtvaardigen om een gebruikersvergoeding vast te stellen gelijk aan haar aandeel in de woonlasten.
Oordeel rechtbank
4.22.
De vordering van [naam eiser] strekkende tot betaling van de helft van de premie van de levensverzekering valt onder de eigenaarslasten. Gelet op het eerdere kortgedingvonnis van 6 februari 2018 heeft [naam gedaagde 1] sinds 9 februari 2018 het exclusieve gebruiksrecht van de woning. [naam eiser] heeft zich niets van dit vonnis aangetrokken en verhindert nog steeds dat [naam gedaagde 1] haar recht uitoefent. Ongeacht wat [naam eiser] vindt van het kortgedingvonnis, is dat wat daarin is beslist de tot op heden tussen partijen geldende voorziening.
4.23.
Het door [naam gedaagde 1] te dragen aandeel in de eigenaarslasten, dit geldt zowel voor de hypotheeklasten als voor de levensverzekering, wordt met haar recht op een gebruikersvergoeding vanwege het door haar gemiste gebruiksgenot van de woning in de periode sinds zij daaruit is vertrokken maar nog wel eigenaar is, gelijk gesteld. Onder die omstandigheden komt [naam gedaagde 1] een gebruiksvergoeding toe, gelijk aan de helft van de eigenaarslasten.
4.24.
Dit betekent dat berekening van de exacte hoogte van de eigenaarslasten achterwege kan blijven. Immers, de helft die [naam gedaagde 1] daarin bij moet dragen valt altijd precies weg tegen de het bedrag, ook ter grootte van de helft, dat [naam eiser] aan [naam gedaagde 1] verschuldigd is, omdat hij de woning exclusief bewoont. In conventie leidt dit ertoe dat vorderingen II en VII worden afgewezen. Omdat niet aan de voorwaarde wordt voldaan, komt de rechtbank in reconventie niet toe aan de beoordeling van vordering B.
Vordering VIII: taxatie van de woning
Standpunt [naam eiser]
4.25.
Teneinde de impasse te doorbreken vordert [naam eiser] dat hij, indien [naam gedaagde 1] niet binnen veertien dagen een naam van een NVM-makelaar noemt, dan wel instemt met de suggestie van [naam eiser], gemachtigd wordt tot het geven een opdracht aan een NVM-makelaar of LVM-makelaar tot het taxeren van de woning, wiens taxatie geldt als bindend advies voor beide partijen.
Standpunt [naam gedaagde 1]
4.26.
[naam gedaagde 1] heeft productie 24 overgelegd waarin wordt verklaard dat [naam eiser] de door [naam gedaagde 1] ingeschakelde makelaar niet in staat stelt om uitvoering te geven aan de opdracht tot verkoop van de woning.
Oordeel rechtbank
4.27.
De rechtbank heeft in het verdelingsvonnis reeds besloten dat [naam gedaagde 1] is gemachtigd om de woning te verkopen en te gelde te maken en bevolen dat de verkoopopbrengst, na aftrek van de hypothecaire geldlening en de verkoopkosten, bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld. Er is geen reden voor een andere beslissing. Niet [naam gedaagde 1] is de dwarsligger op dit punt, maar [naam eiser] zelf.
Vordering A: grond in Turkije
Standpunt [naam gedaagde 1]
4.28.
Na het starten van het executiegeschil door [naam eiser] en het verrichten van onderzoek heeft [naam gedaagde 1] moeten bemerken dat er vermogensbestanddelen zijn die ten tijde van de verdeling door [naam eiser] zijn verzwegen. Het gaat om onroerende zaken gelegen in Turkije, zoals weergegeven in productie 5 bij akte wijziging van eis. [naam gedaagde 1] vordert dat de onroerende zaken volledig aan [naam eiser] worden toegescheiden onder betaling van een bedrag ter hoogte van € 300.000,- ter zake overbedeling.
Oordeel rechtbank
4.29.
Nu [naam eiser] niet is verschenen op de mondelinge behandeling en door hem schriftelijk ten aanzien van deze vordering van [naam gedaagde 1] geen verweer is gevoerd, zal de vordering van [naam gedaagde 1] als onweersproken worden toegewezen.
Proceskosten (tevens vorderingen III, IV en V)
4.30.
De proceskosten tussen partijen zullen, gelet op de relatie (ex-echtelieden), zowel in conventie als in reconventie worden gecompenseerd. Om misverstanden te voorkomen wijst de rechtbank partijen erop dat de proceskostenveroordeling zoals uitgesproken in het vonnis in incident, in stand blijft.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.31.
De veroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Het verzoek daartoe is gegrond op de wet en niet weersproken. De overige beslissingen kunnen naar hun aard niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5..beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 3 juni 2020, gewezen onder zaak/rolnummer C/10/592889 / HA ZA 20/268 gewezen verstekvonnis;
en opnieuw recht doende
5.2.
verklaart [naam eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot herroeping;
5.3.
deelt de aandelen van [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] toe aan [naam eiser], zonder nadere verrekening;
5.4.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
5.5.
wijst het meer of ander gevorderde af;
in reconventie
5.6.
deelt de onroerende zaken zoals vermeld op het overzicht dat door [naam eiseres] is overgelegd als productie 5 toe aan [naam gedaagde 2];
5.7.
veroordeelt [naam gedaagde 2] om aan [naam eiseres] te betalen een bedrag van € 300.000,- (driehonderdduizend euro);
5.8.
verklaart onderdeel 5.7 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2021.
3255/2517/1407