In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen twee besloten vennootschappen over een geldleningsovereenkomst. De eiseres, een besloten vennootschap, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, 's-Gravendreef Holding B.V., met betrekking tot een lening van € 265.000,-. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis gewezen waarin een deel van de geschillen al was beslecht. In het eindvonnis van 28 juli 2021 heeft de rechtbank de bewijsvoering beoordeeld en geconcludeerd dat 's-Gravendreef Holding niet is geslaagd in het aan haar opgedragen bewijs met betrekking tot het rentepercentage dat van toepassing was op de lening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst een rente van 7,5% per jaar voorschrijft, en dat 's-Gravendreef Holding deze rente verschuldigd is, verminderd met reeds gedane rentebetalingen. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 50.000,- aan de eiseres, vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van onrechtmatig handelen met betrekking tot een oninbare vordering op een derde partij, Rebram Holding B.V. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van de eiseres toegewezen, die zijn begroot op € 11.426,70. Het vonnis is ondertekend door mr. C. Bouwman en openbaar uitgesproken door mr. A.F.L. Geerdes.