In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. V.T.E. Kuijpers, de opheffing van conservatoire beslagen die door gedaagde, vertegenwoordigd door mr. S. Visser, zijn gelegd. De beslagen zijn gelegd ter zekerheid van een vordering uit hoofde van een geldleningsovereenkomst die is aangegaan tussen gedaagde en de zoon van eiseres. Eiseres stelt dat zij niet in staat is om de lening terug te betalen en dat de beslagen haar in financiële problemen brengen. Gedaagde betwist de vordering van eiseres en stelt dat de beslagen noodzakelijk zijn om zijn vordering veilig te stellen.
De voorzieningenrechter heeft de procedure in het kort geding behandeld en de feiten van de zaak vastgesteld. De rechter oordeelt dat gedaagde een vordering heeft op eiseres, maar dat het beslag onder Rabobank moet worden opgeheven. Dit besluit is genomen na een belangenafweging, waarbij is vastgesteld dat opheffing van het beslag eiseres in staat zal stellen om aan haar lopende verplichtingen te voldoen. De voorzieningenrechter heeft de overige vorderingen van eiseres afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Het vonnis is uitgesproken op 5 augustus 2021 door mr. A.F.L. Geerdes en is uitvoerbaar bij voorraad. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in kort geding procedures, vooral wanneer het gaat om conservatoire beslagen die de financiële situatie van een partij kunnen beïnvloeden.