ECLI:NL:RBROT:2021:7945

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/619385 / KG ZA 21-428
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing conservatoir beslag na belangenafweging in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. V.T.E. Kuijpers, de opheffing van conservatoire beslagen die door gedaagde, vertegenwoordigd door mr. S. Visser, zijn gelegd. De beslagen zijn gelegd ter zekerheid van een vordering uit hoofde van een geldleningsovereenkomst die is aangegaan tussen gedaagde en de zoon van eiseres. Eiseres stelt dat zij niet in staat is om de lening terug te betalen en dat de beslagen haar in financiële problemen brengen. Gedaagde betwist de vordering van eiseres en stelt dat de beslagen noodzakelijk zijn om zijn vordering veilig te stellen.

De voorzieningenrechter heeft de procedure in het kort geding behandeld en de feiten van de zaak vastgesteld. De rechter oordeelt dat gedaagde een vordering heeft op eiseres, maar dat het beslag onder Rabobank moet worden opgeheven. Dit besluit is genomen na een belangenafweging, waarbij is vastgesteld dat opheffing van het beslag eiseres in staat zal stellen om aan haar lopende verplichtingen te voldoen. De voorzieningenrechter heeft de overige vorderingen van eiseres afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Het vonnis is uitgesproken op 5 augustus 2021 door mr. A.F.L. Geerdes en is uitvoerbaar bij voorraad. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in kort geding procedures, vooral wanneer het gaat om conservatoire beslagen die de financiële situatie van een partij kunnen beïnvloeden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/619385 / KG ZA 21-428
Vonnis in kort geding van 5 augustus 2021
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
advocaat mr. V.T.E. Kuijpers te Capelle aan den IJssel,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. S. Visser te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 juni 2021, met producties en aanvullende producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 10 juni 2021;
  • de pleitnota van [naam gedaagde];
  • de e-mail van 26 juli 2021 van mr. Kuijpers;
  • de brief van 26 juli 2021 van mr. Visser.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is de zaak pro forma aangehouden tot 25 juni 2021 om partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te bereiken. Bij e-mail van 16 juli 2021 heeft mr. Kuijpers de voorzieningenrechter verzocht om vonnis te wijzen. Op verzoek van de voorzieningenrechter hebben zich op 26 juli 2021 uitgelaten over de stand van zaken met betrekking tot de gelegde beslagen.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
[naam eiseres] heeft een affectieve relatie gehad met [naam] (hierna: [naam]), de zoon van [naam gedaagde].
2.2.
Op 9 juni 2020 hebben [naam gedaagde] en [naam eiseres] en [naam] een overeenkomst van geldlening gesloten op grond waarvan [naam gedaagde] gelden heeft uitgeleend aan [naam] en [naam eiseres] tegen een rente van 2% per jaar. In de overeenkomst staat vermeld dat het gaat om een bedrag van € 100.000,- dat is verstrekt op 10 juni 2020. Op 27 oktober 2020 en 4 november 2020 heeft [naam gedaagde] aanvullende bedragen verstrekt van € 10.000,- en € 4.000,-.[naam] en [naam eiseres] hebben zich hoofdelijk verbonden tot terugbetaling. De geleende gelden waren bedoeld voor de aankoop en een verbouwing van een woning te Brielle (hierna: de Woning).
2.3.
Na de beëindiging van de affectieve relatie is de Woning verkocht aan een derde, waarna een deel van de verkoopopbrengst is gestort op een door [naam eiseres] bij ABN AMRO Bank N.V. aangehouden bankrekening en een deel onder de transporterend notaris is gebleven.
2.4.
Bij brieven van 24 februari 2021 heeft (de gemachtigde van) [naam gedaagde] de overeenkomst van geldlening opgezegd en aan [naam] en [naam eiseres] verzocht om het bedrag van € 114.000,- binnen vier weken nadien terug te betalen.
2.5.
Bij brieven van 26 april 2021 heeft (de advocaat van) [naam gedaagde] [naam eiseres] en [naam] gesommeerd tot terugbetaling van € 114.000,-.
2.6.
Na daartoe verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft [naam gedaagde] op 9 april 2021 ten laste van [naam eiseres] conservatoir beslag gelegd onder ABN AMRO en Rabobank. De beslagen zijn gelegd tot zekerheid van verhaal van de vordering uit hoofde van de overeenkomst van geldlening.
Daarnaast heeft [naam gedaagde] beslag gelegd onder de notaris. Dit laatste beslag strekt mede tot verhaal van de vordering op [naam].
2.7.
Het beslag onder ABN AMRO heeft doel getroffen voor een bedrag van € 25.994,24.
2.8.
Het beslag onder Rabobank heeft – na aftrek van kosten en een beslagvrij bedrag – doel getroffen voor een bedrag van € 3.188,83.
2.9.
Het beslag onder de notaris heeft doel getroffen voor een bedrag van € 66.550,-.
2.10.
Op 7 mei 2021 heeft [naam gedaagde] een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen [naam eiseres]. In deze bodemprocedure vordert [naam gedaagde] uit hoofde van de geldleningsovereenkomst een bedrag van € 59.466,-, te vermeerderen met € 1.237,95 aan beslagkosten en € 1.365,00 aan buitengerechtelijke kosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.11.
[naam eiseres] heeft vanaf juni 2020 een aantal keren een bedrag van € 100,00 betaald aan [naam gedaagde]. In juni 2021 had zij in totaal een bedrag van € 900,- voldaan.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert – samengevat – primair opheffing van de ten laste van haar gelegde conservatoire beslagen onder ABN AMRO en Rabobank, subsidiair opheffing van het conservatoire beslag onder de Rabobank, primair en subsidiair met veroordeling van [naam gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan deze vordering legt [naam eiseres] het volgende ten grondslag.
[naam eiseres] is op dit moment niet in staat tot terugbetaling van de lening. Zij denkt op termijn een voorstel te doen, waarbij uitgangspunt is dat zij € 50.500, dient terug te betalen.
Door het onder Rabobank gelegde beslag is [naam eiseres] in de financiële problemen komen te verkeren en kan zij niet meer aan haar reguliere betalingsverplichtingen voldoen. Zij heeft daarom belang bij opheffing van de gelegde beslagen.
3.3.
[naam gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [naam eiseres] in de proceskosten. Zij voert daartoe het volgende aan.
[naam gedaagde] heeft regeling getroffen met [naam] voor € 50.000,-. Het resterende deel van € 59.000, - dient door [naam eiseres] te worden voldaan. [naam] maakt aanspraak op het geld dat onder de notaris is gebleven, zodat het maar de vraag is of [naam gedaagde] zich op die gelden kan verhalen. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat de helft van het bedrag onder de notaris toekomt aan [naam eiseres], bieden de gelegde beslagen onvoldoende zekerheid. [naam gedaagde] betwist de door [naam eiseres] gestelde betalingsverplichtingen. Voor zover deze verplichtingen wel bestaan, betwist [naam gedaagde] dat deze verplichtingen voorgaan op haar vordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 705 lid 2 Rv wordt een conservatoir beslag opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Het ligt op de weg van [naam eiseres] om, met inachtneming van de beperkingen van het kort geding, aannemelijk te maken dat de door [naam gedaagde] gepretendeerde vorderingen ondeugdelijk zijn of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat [naam gedaagde] een vordering heeft op [naam eiseres]. Dat de precieze hoogte van het uitstaande bedrag tussen partijen ter discussie staat, maakt dat niet anders. Voorts is aannemelijk dat deze vordering op de voet van artikel 7:129e BW opeisbaar is geworden. De vordering waarvoor de beslagen zijn gelegd is daarmee niet summierlijk ondeugdelijk.
4.3.
Mede aangezien het beslag onder de notaris niet toereikend voor voldoening van de gehele vordering, heeft [naam gedaagde] ontegenzeglijk belang bij handhaving van de beslagen. Dit geldt temeer, nu [naam eiseres] geen concreet voorstel heeft gedaan en zij geen zekerheid heeft aangeboden. Gebleken is voorts dat partijen er niet in zijn geslaagd een minnelijke regeling te bereiken.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leidt een belangenafweging er evenwel toe dat het beslag onder Rabobank moet worden opgeheven. De voorzieningenrechter licht dit toe als volgt.
4.5.
Gelet op het verhandelde ter zitting is aannemelijk is dat opheffing van het beslag onder Rabobank [naam eiseres] in staat stelt om aan haar lopende verplichtingen te voldoen, terwijl dit beslag maar in beperkte mate doel heeft getroffen. Daar komt bij dat niet valt uit te sluiten dat [naam gedaagde] in verband met de door haar bedongen hoofdelijke aansprakelijkheid meer verhaal kan nemen op [naam], zodat het beslag onder Rabobank achteraf – mogelijk – onnodig was.
4.6.
De slotsom is dat het beslag onder Rabobank wordt opgeheven. De vordering wordt voor het overige afgewezen. Hiermee zijn partijen over en weer in het (on)gelijk gesteld. Daarin ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
heft op het door [naam gedaagde] ten laste van [naam eiseres] onder Rabobank gelegde conservatoire beslag,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2021.
3077/676