In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een incident waarin de bevoegdheid van de eiser om rechtsvorderingen in te stellen ten behoeve van zijn erfdeel in de nalatenschap van zijn overleden moeder, mevrouw [naam erflaatster], aan de orde is. De eiser staat onder testamentair bewind, waarbij [naam gedaagde 1] als testamentair bewindvoerder is aangesteld. De rechtbank heeft op 4 juni 2021 bepaald dat het geschil over de bevoegdheid van de eiser om als formele procespartij te procederen, moet worden behandeld voordat de hoofdzaak verder kan worden behandeld.
De rechtbank overweegt dat de eiser, gelet op de artikelen 4:166 en 4:173 van het Burgerlijk Wetboek en het testament van de erflaatster, niet zelfstandig bevoegd is om rechtsvorderingen in te stellen. De rechtbank kan de eiser niet volgen in zijn stelling dat de bewindvoerder niet hoeft te verschijnen, omdat de toestemming van de bewindvoerder voor de procedure niet voldoende is gebleken. De rechtbank heeft de eiser in de gelegenheid gesteld om een akte in te dienen waarin de bewindvoerder als formele procespartij kan worden betrokken.
De rechtbank heeft de beslissing over de proceskosten aangehouden tot na de akte van de eiser. De zaak is op 4 augustus 2021 behandeld en de rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van de eiser, met de beslissing om verdere beslissingen aan te houden totdat de akte is ingediend.