ECLI:NL:RBROT:2021:7915

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/615509 / HA ZA 21-268
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident betreffende testamentair bewind en bevoegdheid tot rechtsvordering in nalatenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een incident waarin de bevoegdheid van de eiser om rechtsvorderingen in te stellen ten behoeve van zijn erfdeel in de nalatenschap van zijn overleden moeder, mevrouw [naam erflaatster], aan de orde is. De eiser staat onder testamentair bewind, waarbij [naam gedaagde 1] als testamentair bewindvoerder is aangesteld. De rechtbank heeft op 4 juni 2021 bepaald dat het geschil over de bevoegdheid van de eiser om als formele procespartij te procederen, moet worden behandeld voordat de hoofdzaak verder kan worden behandeld.

De rechtbank overweegt dat de eiser, gelet op de artikelen 4:166 en 4:173 van het Burgerlijk Wetboek en het testament van de erflaatster, niet zelfstandig bevoegd is om rechtsvorderingen in te stellen. De rechtbank kan de eiser niet volgen in zijn stelling dat de bewindvoerder niet hoeft te verschijnen, omdat de toestemming van de bewindvoerder voor de procedure niet voldoende is gebleken. De rechtbank heeft de eiser in de gelegenheid gesteld om een akte in te dienen waarin de bewindvoerder als formele procespartij kan worden betrokken.

De rechtbank heeft de beslissing over de proceskosten aangehouden tot na de akte van de eiser. De zaak is op 4 augustus 2021 behandeld en de rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van de eiser, met de beslissing om verdere beslissingen aan te houden totdat de akte is ingediend.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/615509 / HA ZA 21-268
Vonnis in incident van 4 augustus 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat mr. A.B. Sluijs te 's-Gravenhage,
tegen
1.
[naam gedaagde 1], in persoon en in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [naam erflaatster] en van (voormalig) testamentair bewindvoerder van het erfdeel van eiser in de nalatenschap van [naam erflaatster],
wonende te [woonplaats gedaagde 1],
gedaagde sub 1,
advocaat mr. M. Boender-Radder te 's-Gravenhage,
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2],
gedaagde sub 2 ,
advocaat mr. E.Z. Anink te Amsterdam,
3.
[naam gedaagde 3],
wonende te [woonplaats gedaagde 3],
gedaagde sub 3,
advocaat mr. E.Z. Anink te Amsterdam.
Omdat de achternamen van eiser en gedaagden sub 2 en 3 niet onderscheidend zijn, worden partijen hierna respectievelijk “[naam eiser]”, “[naam gedaagde 1]”, “[naam gedaagde 2]” en “[naam gedaagde 3]” genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaardingen van 10 maart 2021, met producties;
 de door [naam eiser] op 28 april 2021 overgelegde akte uitlating formele procespartij c.q. oproeping ex artikel 118 Rv tevens akte houdende verandering c.q vermeerdering van eis;
 de antwoordakte van [naam gedaagde 1];
 de antwoordakte van [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3].
1.2.
De rolrechter heeft op 4 juni 2021 besloten dat het thans tussen partijen bestaande geschil over de bevoegdheid van [naam eiser] om als formele procespartij te procederen aan te merken als een (niet-ontvankelijkheids)incident en hierover eerst bij vonnis een beslissing te nemen alvorens verder wordt geprocedeerd in de hoofdzaak.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De beoordeling in het incident

2.1.
Op 26 december 2018 is te Rotterdam overleden mevrouw [naam erflaatster] (hierna: erflaatster). [naam eiser], [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] zijn de kinderen van erflaatster en zij zijn tezamen de erfgenamen van erflaatster. [naam gedaagde 1] is de broer van erflaatster. [naam gedaagde 1] is in het testament van erflaatster tot testamentair bewindvoerder aangesteld over wat [naam eiser] verkrijgt uit de nalatenschap van erflaatster. Bij beschikking van de kantonrechter te Rotterdam van 16 december 2020 is [naam gedaagde 1] per 1 januari 2021 ontslagen als testamentair bewindvoerder van [naam eiser] en is de Stichting CAV Zoetermeer tot opvolgend bewindvoerder benoemd.
2.2.
[naam eiser] heeft in zijn akte van 28 april 2021 geschreven dat zijn aandeel in de nalatenschap van erflaatster onder testamentair bewind staat van Stichting CAV te Zoetermeer, van wie de [naam] als bewindvoerder optreedt. De bewindvoerder heeft volgens [naam eiser] toestemming gegeven voor deze procedure, waardoor verschijning van de bewindvoerder in deze procedure volgens [naam eiser] niet nodig is. Mocht verschijning wel nodig zijn, dan heeft [naam eiser] de rechtbank verzocht de bewindvoerder als formele procespartij aan te merken. Voor het geval de rechtbank hier niet in meegaat, heeft [naam eiser] verzocht dat de rechtbank van haar op grond van artikel 118 Rv toekomende bevoegdheid gebruik maakt en bepaalt dat de bewindvoerder alsnog in deze procedure dient te verschijnen.
2.3.
Gedaagden zijn in de gelegenheid gesteld om op het door [naam eiser] in zijn akte van 28 april 2021 ingenomen standpunt over de bewindvoerder te reageren. Zowel [naam gedaagde 1] als [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] hebben zich op het standpunt gesteld dat [naam eiser] niet-ontvankelijk is, omdat hij gelet op het testamentaire bewind niet bevoegd is om rechtsvorderingen in te stellen ten aanzien van de nalatenschap van erflaatster.
2.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Het gaat in deze procedure over het erfdeel van [naam eiser] in de nalatenschap van erflaatster. Partijen zijn het erover eens dat [naam eiser] gelet op artikelen 4:166 en 4:173 BW en het testament van erflaatster niet zelfstandig bevoegd is om rechtsvorderingen in te stellen ten behoeve van zijn erfdeel. Dit betekent dat [naam eiser] niet de formele procespartij kan zijn. De rechtbank kan [naam eiser] niet volgen in zijn stelling dat gelet op de deformalisering van procesrecht het niet noodzakelijk is dat de bewindvoerder in onderhavige procedure verschijnt. Wel leidt deze deformalisering er naar het oordeel van de rechtbank toe dat [naam eiser] niet nu al niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering, maar dat de rechtbank [naam eiser] in de gelegenheid zal stellen bij akte een verklaring in het geding te brengen waaruit blijkt dat de bewindvoerder de procedure als formele procespartij overneemt. De enkele stelling van [naam eiser] dat de bewindvoerder toestemming heeft verleend voor onderhavige procedure en die ten volle ondersteunt, acht de rechtbank, mede gelet op de betwisting door gedaagden, onvoldoende. De rechtbank zal gelet daarop ook niet ambtshalve de bewindvoerder als formele procespartij betrekken.
2.5.
In afwachting van de akte wordt iedere verdere beslissing aangehouden. Nadat deze akte genomen is ligt het niet in de rede dat gedaagden een antwoordakte nemen.
2.6.
Gedaagden hebben zich op het standpunt gesteld dat [naam eiser] dan wel zijn advocaat ex artikel 245 Rv in de proceskosten moet worden veroordeeld. De rechtbank zal de beslissing hieromtrent aanhouden tot na de akte van [naam eiser]. Als de slotsom zal zijn dat het geding kan worden voortgezet, maar dan met de bewindvoerder als formele procespartij, dan behoeft in het incident alleen een beslissing over de proceskosten in het incident genomen te worden.

3..De beslissing

De rechtbank
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 18 augustus 2021voor akte aan de zijde van [naam eiser] met het hiervoor onder 2.4. vermelde doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2021.
31688