In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vorderen beide partijen, een man en een vrouw, het uitsluitend gebruik van een woning waarin zij samen hebben gewoond. De vrouw heeft de relatie in september 2020 verbroken en is bij haar ouders ingetrokken, terwijl de man in de woning is blijven wonen. De vrouw heeft in een eerdere procedure al een gebruiksvergoeding aan de man moeten betalen. De voorzieningenrechter heeft in deze zaak de belangen van beide partijen afgewogen. De man stelt dat hij recht heeft op het uitsluitend gebruik van de woning, omdat hij geen alternatieve woonruimte heeft en hij lijdt onder de huidige situatie. De vrouw daarentegen stelt dat zij ook geen alternatieve woonruimte heeft en dat het in haar belang is om in de woning te blijven wonen, vooral gezien haar psychische toestand. De voorzieningenrechter oordeelt dat er binnen afzienbare tijd een beslissing in de bodemprocedure te verwachten is en dat het ongewenst is om de huidige situatie te wijzigen. De vrouw mag in de woning blijven wonen totdat er een definitieve uitspraak in de bodemprocedure is gedaan. De man wordt veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding en een bijdrage in de eigenaarslasten.