ECLI:NL:RBROT:2021:7900

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/620959 / KG ZA 21-542
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over uitsluitend gebruik van de woning na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vorderen beide partijen, een man en een vrouw, het uitsluitend gebruik van een woning waarin zij samen hebben gewoond. De vrouw heeft de relatie in september 2020 verbroken en is bij haar ouders ingetrokken, terwijl de man in de woning is blijven wonen. De vrouw heeft in een eerdere procedure al een gebruiksvergoeding aan de man moeten betalen. De voorzieningenrechter heeft in deze zaak de belangen van beide partijen afgewogen. De man stelt dat hij recht heeft op het uitsluitend gebruik van de woning, omdat hij geen alternatieve woonruimte heeft en hij lijdt onder de huidige situatie. De vrouw daarentegen stelt dat zij ook geen alternatieve woonruimte heeft en dat het in haar belang is om in de woning te blijven wonen, vooral gezien haar psychische toestand. De voorzieningenrechter oordeelt dat er binnen afzienbare tijd een beslissing in de bodemprocedure te verwachten is en dat het ongewenst is om de huidige situatie te wijzigen. De vrouw mag in de woning blijven wonen totdat er een definitieve uitspraak in de bodemprocedure is gedaan. De man wordt veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding en een bijdrage in de eigenaarslasten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/620959 / KG ZA 21-542
Vonnis in kort geding van 22 juli 2021
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. E.M.F. Prickartz te Schiedam,
tegen
[persoon B],
wonende te [woonplaats B] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.H.W.J. Hendriks te Vlaardingen .
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 juni 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie van 9 juli 2021, met producties;
  • de eisvermeerdering van de man van 12 juli 2021, met aanvullende producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 13 juli 2021;
  • de pleitnota van mr. Prickartz.
1.2.
Vonnis is, bij vervroeging, bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Partijen hadden een affectieve relatie met elkaar en hebben vanaf 1 oktober 2018 met elkaar samengewoond in de in gezamenlijk eigendom zijnde koopwoning aan de [adres 1] te [plaats] (hierna: de woning).
2.2.
Op 30 augustus 2018 hebben partijen een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten.
2.3.
Op 13 september 2020 heeft de vrouw de relatie verbroken en op 14 september 2020 heeft de vrouw de woning verlaten en is zij bij haar ouders ingetrokken. De man is in de woning blijven wonen.
2.4.
Op 20 september 2020 heeft de man een handgeschreven brief van de vrouw ontvangen waarin voor zover van belang het volgende door de vrouw is geschreven:
“(…)
-
de financiën: ik blijf tot het huis verkocht is elke maand € 421 euro overmaken, dat is 50% van de hypotheek - lening bij je moeder - en de verzekeringen van het huis.
(…)
-
ik wil het huis zo snel mogelijk in de verkoop. (…)
Jij kan wat mij betreft zolang tot het verkocht is in het huis blijven, als je nog wel een aantal x de mogelijkheid voor mij zou willen geven om spullen te halen. (…)”
2.5.
Bij brief van 1 november 2020 heeft mr. Hendriks namens de vrouw voor zover van belang het volgende aan de man bericht:
“(…)
Jullie zijn samen eigenaar van de woning waar jij nu alleen gebruik van maakt. Op de woning is een gezamenlijke hypotheek gevestigd. Ook hebben jullie samen nog een lening bij je moeder voor de woning. De woning moet worden verdeeld. Dat kan door verkoop of door overname van de helft van de eigendom van [voornaam persoon B] door jou. Daarvoor moet er overeenstemming komen over de waarde van de woning, moet duidelijk zijn dat [voornaam persoon B] kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van zowel de hypotheek bij de Rabobank als de lening bij je moeder en moet de helft van de overwaarde kunnen worden uitbetaald.(…)
Nu ook recent aan de [adres 2] een vergelijkbare woning is aangeboden voor
€ 475.000,--, verwacht [voornaam persoon B] dat de woning een stuk meer waard is dan door [persoon C] ingeschat. Indien de woning voor een veel lager bedrag wordt getaxeerd, bijvoorbeeld op slechts € 435.000,--, dan willen de ouders van [voornaam persoon B] haar helpen de woning over te nemen en kunnen jullie over en weer bieden. Degene die het hoogste bedrag biedt kan de woning dan overnemen. (…)
Jullie zijn wel samen eigenaar van de woning, maar jij hebt het alleengebruik van de woning. Voor het gebruik van het eigendomsdeel van [voornaam persoon B] dient een gebruiksvergoeding te worden betaald. (…)
Het is redelijk de vergoeding te laten ingaan op 1 oktober 2020, nu je vanaf dat moment de gehele maand alleen in de woning woonde (…) Hierbij verzoek ik en zo nodig sommeer ik je met ingang van 1 oktober 2020 ter voldoening van de gebruiksvergoeding zorg te dragen voor maandelijkse betaling van het termijnbedrag aan Rabobank € 623,22, € 168,65 aan je moeder, € 40,-- aan verzekeringen en € 344,17 per maand aan [voornaam persoon B] (…)”
2.6.
Bij dagvaarding van 14 december 2020 heeft de vrouw een kort geding procedure geëntameerd. In deze procedure hebben partijen over en weer (in conventie en in reconventie) van elkaar gevorderd dat de ene partij het uitsluitend gebruik van de woning krijgt toegewezen, dat de andere partij over een bepaalde periode een (gebruiks)vergoeding moet betalen en dat de woning op een bepaalde wijze wordt verdeeld. Bij vonnis van 21 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank onder meer het volgende overwogen:
“Op basis van het voorgaande heeft, naar voorlopig oordeel, noch de ene partij noch de andere partij een overwegend belang bij het uitsluitend gebruik van de Woning. In de omstandigheid dat [persoon A] vanaf 14 september 2020 de Woning alleen heeft bewoond, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om te bepalen dat [persoon B] van 1 maart tot 1 september 2021 of zoveel eerder indien de Woning wordt verkocht, met uitsluiting van [persoon A] , in de Woning mag wonen, onder veroordeling van [persoon A] om de Woning te verlaten en niet meer te betreden (tenzij na toestemming daartoe van [persoon B] ). (…)”
2.7.
De voorzieningenrechter heeft de vrouw daarnaast veroordeeld tot betaling aan de man van een gebruiksvergoeding van € 365,15 per maand over de periode van 1 maart 2021 tot en met 1 september 2021, alsmede tot betaling van € 416,04 per maand ter zake van haar bijdrage in de eigenaarslasten vanaf 1 november 2020.
2.8.
De man is bij dagvaarding van 3 mei 2021 een bodemprocedure gestart strekkende tot vaststelling van de verdeling van de eenvoudige gemeenschap tussen partijen. De vrouw heeft een incidentele eis ingesteld tot een provisionele (voorlopige) voorziening om het gebruik van de woning na 1 september 2021 te mogen voortzetten.

3..Het geschil in conventie

3.1.
De man vordert – na vermeerdering van eis – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair te bepalen dat de man vanaf 1 september 2021 met uitsluiting van de vrouw gerechtigd zal zijn tot het voorlopig gebruik van de woning, en de vrouw te veroordelen die woning per die datum te verlaten en niet meer te betreden tot het moment dat de woning notarieel is verdeeld of geleverd, onder de betaling van een door de man aan de vrouw te betalen gebruiksvergoeding van € 365,15 per maand, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat de vrouw de woning niet verlaat of nog zou betreden, met een maximum van € 10.000,00;
Subsidiair, uitsluitend als de primaire vordering van de man wordt afgewezen, de vrouw te veroordelen aan de man een gebruiksvergoeding van € 365,15 te blijven voldoen;
Primair en subsidiair: de vrouw te veroordelen aan de man een bedrag van € 416,04 te (blijven) voldoen ter zake van haar aandeel in de eigenaarslasten;
De vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De vrouw voert verweer dat strekt tot onbevoegdheid van de voorzieningenrechter, dan wel tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vorderingen, dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..Het geschil in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
De vrouw vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair te bepalen dat de procedure wordt verwezen naar de rechtbank in de bodemprocedure om te worden afgedaan in provisionele voorziening en te bepalen dat vanaf 1 september 2021 het uitsluitend gebruik van de woning toekomt aan de vrouw, in ieder geval tot een beslissing in de provisionele voorziening is genomen;
Subsidiair te bepalen dat de vrouw per 1 september 2021 met uitsluiting van de man, gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning, met veroordeling van de man deze woning per die datum niet meer te betreden tot het moment dat de woning notarieel is verdeeld of geleverd, onder betaling van een gebruiksvergoeding van € 365,15 per maand over de periode 1 september 2021 tot het moment dat de woning notarieel is verdeeld en geleverd;
Primair en subsidiair de man te veroordelen in de kosten van het geding in voorwaardelijke reconventie.
4.2.
De man voert verweer dat strekt tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Wegens de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze tegelijk worden besproken.
5.2.
Partijen vorderen over en weer het uitsluitend gebruik van de woning en stellen beiden daarbij een spoedeisend belang te hebben omdat zij niet over alternatieve woonruimte beschikken. Met deze stellingen is zowel in conventie als in reconventie voldaan aan het voor deze procedure vereiste spoedeisend belang en acht de voorzieningenrechter zich bevoegd om kennis te nemen van het geschil. Of de vorderingen op materiële gronden ook toewijsbaar zijn, wordt hierna beoordeeld.
5.3.
De man legt aan zijn vordering tot het alleengebruik van de woning ten grondslag dat de redenering van de voorzieningenrechter in het vonnis van 21 januari 2021, waarin is bepaald dat het de beurt was aan de vrouw om de woning te bewonen omdat de man daarvoor de woning zes maanden heeft bewoond, logischerwijs betekent dat het nu weer de beurt is aan de man om, met uitsluiting van de vrouw, de woning te gebruiken. De man heeft ook overwegend belang bij het uitsluitend gebruik van de woning aangezien hij anders dan de vrouw geen vervangende wooruimte heeft gezien zijn persoonlijke omstandigheden. De man slaapt sinds hij de woning heeft moeten verlaten noodgedwongen op wisselende adressen en leidt een zwervend bestaan. De man lijdt zowel mentaal als fysiek onder de situatie.
5.4.
De vrouw stelt hiertegenover dat zij een groter belang heeft bij het voorlopige en uitsluitend gebruik van de woning vanaf 1 september 2021 omdat zij meent dat te verwachten is dat de woning in de bodemprocedure aan haar wordt toebedeeld omdat zij het hoogste bod op de woning heeft uitgebracht. Het is in belang van beide partijen dat er niet tweemaal onnodig verhuisd, dan wel van woning gewisseld hoeft te worden. De vrouw beschikt, in tegenstelling tot wat de man stelt, niet over vervangende woonruimte indien zij de woning moet verlaten. Zij heeft, gelet op haar psychische toestand, belang bij een vaste plek waar zij weinig stress en spanning ervaart.
5.5.
Bij de beoordeling van de vraag welke partij, met uitsluiting van de andere partij, in de woning mag verblijven, komt het aan op een belangenafweging.
5.6.
Reeds in het vonnis in kort geding van 21 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat noch de ene partij noch de andere partij een overwegend belang heeft bij het uitsluitend gebruik van de woning. Ter zitting is gebleken dat de belangen van partijen ten opzichte van het vonnis van 21 januari 2021 niet noemenswaardig zijn veranderd. In dat licht valt er wat te zeggen voor het standpunt van de man dat hij thans aan de beurt is om met uitsluiting van de vrouw de woning te bewonen. Nu er echter binnen afzienbare tijd een beslissing, incidenteel dan wel definitief, in de bodemprocedure valt te verwachten acht de voorzieningenrechter het ongewenst om de op dit moment bestaande situatie te wijzigen. Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat de woning in de bodemprocedure aan de vrouw wordt toebedeeld. Een dubbele verhuizing is niet in belang van partijen. Dat de man een zodanig zwaarwegend belang heeft om nu, vooruitlopend op de uitkomst in de bodemprocedure, een voorziening te treffen is onvoldoende aannemelijk geworden. De vordering onder 1 van de man in conventie wordt om die reden afgewezen.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vrouw totdat in de bodemprocedure, incidenteel dan wel definitief, is beslist in de woning mag blijven wonen. Dat betekent tegelijkertijd dat de subsidiaire vordering van de vrouw in reconventie zal worden toegewezen zoals in het dictum bepaald.
5.8.
Nu de vrouw zolang in de woning mag blijven wonen zijn de vorderingen van de man om de vrouw te veroordelen aan de man een gebruiksvergoeding van € 365,15 te blijven voldoen, alsmede een bedrag van € 416,04 ter zake van haar aandeel in de eigenaarslasten toewijsbaar.
5.9.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
6.1.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een gebruiksvergoeding van
€ 365,15 per maand zolang zij beschikt over het uitsluitend gebruik van de woning,
6.2.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van € 416,04 per maand ter zake van haar bijdrage in de eigenaarslasten,
6.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
staat de vrouw toe om per 1 september 2021 met uitsluiting van de man de woning te bewonen totdat in een bodemprocedure incidenteel, dan wel definitief is beslist, en veroordeelt de man tot die tijd de woning niet te betreden (tenzij na toestemming daartoe van de vrouw),
6.7.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2021.
2180/676