ECLI:NL:RBROT:2021:7898

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/619369 / HA ZA 21-478
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursverbod en aansprakelijkheid van bestuurder in faillissement

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 21 juli 2021 een vonnis gewezen in een faillissementsprocedure waarbij de curator van de besloten vennootschap HEINTZ/VREEZEN BOUW B.V. (HV Bouw) vorderingen heeft ingesteld tegen een gedaagde die niet is verschenen. De curator vorderde onder andere dat de rechtbank zou verklaren dat de gedaagde aansprakelijk is voor de schulden van HV Bouw op grond van artikel 2:248 BW, en dat er een bestuursverbod zou worden opgelegd voor de duur van vijf jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de curator geen uittreksel uit het Handelsregister heeft overgelegd van andere rechtspersonen waarvan de gedaagde mogelijk bestuurder of commissaris is. Dit gebrek aan informatie heeft de rechtbank doen besluiten om de curator op te dragen om deze informatie alsnog te verstrekken voordat er een beslissing kan worden genomen over de vorderingen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden en bepaald dat de curator uiterlijk op 18 augustus 2021 moet terugkomen met de gevraagde informatie. Het vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/619369 / HA ZA 21-478
Vonnis van 21 juli 2021
in de zaak van
[naam eiser], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HEINTZ/VREEZEN BOUW B.V. (hierna: HV Bouw),
kantoorhoudende te [plaatsnaam],
eiser,
advocaat mr. M.L. Dost te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats binnen Nederland of daarbuiten,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna de curator en [naam gedaagde] worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 februari 2021, met producties;
- het ter rolzitting van 2 juni 2021 tegen gedaagde verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..Het geschil

2.1.
De curator vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. verklaart voor recht dat [naam gedaagde] op grond van artikel 2:248 BW aansprakelijk is voor de schulden van HV Bouw, inclusief de faillissementskosten, voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, op te maken bij staat en te vereffenen conform de wet;
B. [naam gedaagde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting en zonder enige vorm van verrekening bij wijze van voorschot op het faillissementstekort binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis aan de curator te voldoen een bedrag van € 75.000,00, te vermeerderen met rente;
C. [naam gedaagde] veroordeelt tot een bestuursverbod op grond van artikel 106a Fw voor de duur van vijf jaren vanaf de datum van het vonnis gedurende welke periode [naam gedaagde] niet benoemd kan worden tot bestuurder of commissaris van een rechtspersoon en niet mag optreden als feitelijk beleidsbepaler van een rechtspersoon, onder opleggen van een dwangsom van € 1.000,00 per dag waarop [naam gedaagde] niet aan dit verbod voldoet tot een maximum van € 100.000,00, met dien verstande dat deze dwangsom, indien er geen boedel (meer) is, conform het bepaalde in artikel 106b lid 5 Fw toekomt aan de staat;
D. [naam gedaagde] veroordeelt tot betaling van de kosten van het geding, inclusief nakosten.

3..De beoordeling

Vordering C

3.1.
De rechtbank stelt het volgende voorop.
3.1.1.
De artikelen 106a e.v. Fw zijn per 1 juli 2016 ingevoerd bij de Wet civielrechtelijk bestuursverbod. Artikel 106a lid 1 Fw bepaalt, voor zover van belang, dat de rechtbank op vordering van de curator een bestuursverbod kan opleggen aan de bestuurder van een in artikel 2:3 BW genoemde rechtspersoon als tijdens of in de drie jaren voorafgaand aan het uitspreken van het faillissement van die rechtspersoon:
a. door de rechter bij onherroepelijk geworden uitspraak is geoordeeld dat hij voor zijn handelen of nalaten bij die rechtspersoon aansprakelijk is, als bedoeld in de artikelen 2:138 of 2:248 BW; of
c. de bestuurder, ondanks een verzoek van de curator, in ernstige mate is tekortgeschoten in de nakoming van zijn informatie- of medewerkingsverplichtingen, bedoeld in deze wet, jegens de curator.
3.1.2.
Ingevolge artikel 106b lid 1 Fw kan een bestuurder aan wie een bestuursverbod is opgelegd gedurende vijf jaar nadat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, of zoveel korter als in de uitspraak is bepaald, niet tot bestuurder of commissaris van een in artikel 2:3 BW genoemde rechtspersoon worden benoemd. Het bestuursverbod vormt voor betrokkene tevens een beletsel voor de uitoefening van zijn functie als bestuurder bij alle op grond van artikel 106c, tweede lid, Fw in de procedure betrokken rechtspersonen (artikel 106b lid 2 Fw). Dit betekent dat de betrokken bestuurder niet langer deze rechtspersonen – als bestuurder – kan vertegenwoordigen. Gelet op de implicaties die dit rechtgevolg voor de betreffende rechtspersonen kan hebben, worden deze rechtspersonen in de procedure in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze over het gevraagde bestuursverbod en de mogelijke gevolgen daarvan naar voren te brengen (artikel 106c lid 2 Fw).
3.2.
De rechtbank stelt vast dat de curator bij dagvaarding geen uittreksel uit het Handelsregister heeft overgelegd van overige rechtspersonen, bedoeld in artikel 2:3 BW, waarvan de betrokkene bestuurder of commissaris is, als bedoeld in artikel 106c, eerste lid, Fw. Nu de curator hier in het geheel geen aandacht aan heeft besteed en geen informatie over heeft verstrekt, is het de rechtbank niet duidelijk of er sprake is van overige rechtspersonen, waarvan [naam gedaagde] bestuurder of commissaris is.
3.3.
Voordat de rechtbank een beslissing zal nemen over de vorderingen, zal de curator dan ook worden opgedragen om de rechtbank te informeren over andere rechtspersonen waarvan [naam gedaagde] bestuurder of commissaris is, op de wijze als in de beslissing omschreven.
3.4.
Indien blijkt dat [naam gedaagde] nog meer rechtspersonen bestuurt of daarvan commissaris is, zullen die rechtspersonen in staat worden gesteld om hun zienswijze in de procedure naar voren te brengen conform artikel 106c, tweede lid, Fw. Indien blijkt dat [naam gedaagde] niet nog meer rechtspersonen bestuurt of daarvan commissaris is, komt de zaak weer voor vonnis te staan.

4..De beslissing

De rechtbank
4.1.
draagt de curator op de rechtbank te informeren over de vraag of er andere rechtspersonen zijn waarvan [naam gedaagde] bestuurder of commissaris is en, zo ja, een uittreksel uit het Handelsregister over te leggen van die overige rechtspersonen, als bedoeld in artikel 106c, eerste lid, Fw;
4.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
18 augustus 2021voor uitlating door de curator als omschreven in 4.1;
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos. Het is ondertekend door de rolrechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021.
3242/1407