Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
2..De feiten, voor zover van belang in het incident
primair:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een incident dat voortvloeit uit een vrijwaringsprocedure. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J. de Bruin, heeft een incidentele vordering ingediend tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.C. Hansen. De eiseres vorderde onder andere dat de gedaagde verplicht zou worden om bepaalde financiële stukken in het geding te brengen, alsook dat de gedaagde zou moeten onderbouwen waarom hij als bestuurder van ENJ B.V. bevoegd zou zijn om de vordering van PQSaving B.V. aanhangig te maken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende belang is bij het gelasten van het in het geding brengen van deze stukken, aangezien de gedaagde heeft toegezegd dat ENJ B.V. deze stukken uit zichzelf zal overleggen. Hierdoor is de eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar incidentele vorderingen. De rechtbank heeft ook beslist dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De hoofdzaak zal op 11 augustus 2021 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.