ECLI:NL:RBROT:2021:7881

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/614738 / HA ZA 21-229
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van incidentele vorderingen in vrijwaringsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een incident dat voortvloeit uit een vrijwaringsprocedure. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J. de Bruin, heeft een incidentele vordering ingediend tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.C. Hansen. De eiseres vorderde onder andere dat de gedaagde verplicht zou worden om bepaalde financiële stukken in het geding te brengen, alsook dat de gedaagde zou moeten onderbouwen waarom hij als bestuurder van ENJ B.V. bevoegd zou zijn om de vordering van PQSaving B.V. aanhangig te maken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende belang is bij het gelasten van het in het geding brengen van deze stukken, aangezien de gedaagde heeft toegezegd dat ENJ B.V. deze stukken uit zichzelf zal overleggen. Hierdoor is de eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar incidentele vorderingen. De rechtbank heeft ook beslist dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De hoofdzaak zal op 11 augustus 2021 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/614738 / HA ZA 21-229
Vonnis in incident van 14 juli 2021
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. P.J. de Bruin te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. A.C. Hansen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding tot oproeping van [naam gedaagde] in vrijwaring, tevens houdende de incidentele vordering op grond van artikel 22 Rv en 843a Rv;
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De feiten, voor zover van belang in het incident

2.1.
ENJ B.V. heeft bij dagvaarding van 11 mei 2020 bij deze rechtbank tegen [naam eiseres] een procedure aanhangig gemaakt (zaak- en rolnummer C/10/597176 / HA ZA 20-515) en daarbij van [naam eiseres] betaling gevorderd van een bedrag van € 27.880,93, te vermeerderen met rente en kosten. [naam eiseres] heeft in die procedure een incidentele conclusie tot oproeping van [naam gedaagde] in vrijwaring genomen. De incidentele vordering tot oproeping van [naam gedaagde] in vrijwaring is bij vonnis in het incident van 13 januari 2021 toegewezen.
3. De vorderingen in de vrijwaringszaak en in het incident
3.1.
[naam eiseres] vordert – verkort weergegeven – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat [naam gedaagde] [naam eiseres] dient te vrijwaren van de vordering van ENJ B.V.;
II.
primair:
[naam gedaagde] beveelt ex artikel 22 Rv om de financiële stukken die aan de jaarstukken van ENJ B.V. en PQSaving B.V. van 2017 en 2018 ten grondslag liggen in het geding te brengen en [naam gedaagde] opdraagt te onderbouwen op grond waarvan hij als (indirect) bestuurder dan wel directeur van ENJ B.V. meent dat ENJ B.V. bevoegd is de gestelde vordering van PQSaving B.V. bij de rechtbank aanhangig te maken;
Subsidiair:
[naam gedaagde] veroordeelt op grond van artikel 843a Rv om de financiële administratie die ten grondslag ligt aan de vorderingen van ENJ B.V. en PQSaving B.V. in het geding te brengen;
III. [naam gedaagde] veroordeelt aan [naam eiseres] te betalen hetgeen zij aan ENJ B.V. verschuldigd zou worden in de hoofdzaak;
IV. [naam gedaagde] veroordeelt tot betaling van de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
De vorderingen zoals weergegeven in 3.1 onder II zijn incidentele vorderingen. [naam gedaagde] voert hiertegen verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [naam eiseres] in haar incidentele vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [naam eiseres] in de proceskosten. Er is nog niet voor antwoord in de hoofdzaak geconcludeerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
[naam gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord in het incident toegezegd dat ENJ B.V. de financiële administratie die ten grondslag ligt aan de vorderingen van ENJ B.V. en PQSaving B.V. in de hoofdprocedure uit zichzelf in het geding zal brengen en dat [naam gedaagde], voor zover dan nog nodig, hetzelfde zal doen in de vrijwaringsprocedure.
4.2.
Gelet hierop, bestaat op dit moment onvoldoende belang bij het gelasten, op grond van artikel 843a Rv of artikel 22 Rv, van het in het geding brengen van de in 3.1 onder II genoemde stukken. [naam eiseres] is dan ook niet-ontvankelijk in dit deel van de primaire incidentele vordering en in de subsidiaire incidentele vordering, zoals vermeld in 3.1 onder II.
4.3.
Ten aanzien van het tweede deel van de primaire incidentele vordering, als vermeld in 3.1 onder II, oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank ziet niet in waarom in de vrijwaringsprocedure [naam gedaagde] zou moeten onderbouwen waarom een vennootschap in het hoofdgeding een bepaalde bevoegdheid heeft, noch op welke wettelijke grondslag een dergelijke instructie zou kunnen worden gegeven. Zo tot een nadere onderbouwing al een plicht zou kunnen bestaan, berust die bovendien bij de rechtspersoon die de vordering instelt en niet bij haar bestuurder. Dat de bestuurder (wellicht) degene is die in de praktijk daartoe de nodige handelingen zou verrichten, maakt dit niet anders. [naam eiseres] is dus ook in dit deel van de primaire incidentele vordering niet-ontvankelijk.
4.4.
Gelet op het voorgaande, behoeven de overige stellingen van partijen geen bespreking, nu deze niet tot een andere beslissing leiden.
4.5.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
verklaart [naam eiseres] niet-ontvankelijk in haar vorderingen,
5.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 11 augustus 2021 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2021.
3242/1407