ECLI:NL:RBROT:2021:7790

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
9201690
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming van gehuurde woning wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Woonbron en een gedaagde huurder. De eiseres, Woonbron, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een aanzienlijke huurachterstand. De huurder, die zelf procedeerde, erkende de huurachterstand, maar voerde aan dat deze was ontstaan door een volledige inhouding van zijn uitkering door de gemeente, als gevolg van een strafmaatregel. De huurder was bezig met schuldsanering en wilde een betalingsregeling treffen.

De rechtbank oordeelde dat de huurachterstand op het moment van de mondelinge behandeling € 3.534,33 bedroeg, wat de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De rechter benadrukte dat de huurder verantwoordelijk is voor tijdige betaling van de huur, ongeacht de omstandigheden van zijn uitkering. De rechtbank wees de vordering van Woonbron toe, waarbij de huurovereenkomst werd ontbonden en de huurder werd veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen 14 dagen na betekening van het vonnis. Tevens werd de huurder veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door kantonrechter mr. C.P. van Gastel en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de huurder aan deze uitspraak moet voldoen totdat een hogere rechter een andere uitspraak doet. De beslissing van de rechtbank onderstreept het belang van tijdige huurbetalingen en de verantwoordelijkheden van huurders in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9201690 CV EXPL 21-16182
uitspraak: 13 augustus 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. D. de Waard,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
die zelf procedeert.
Partijen worden hierna ‘Woonbron’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
1. de dagvaarding van 20 april, met bijlagen;
2. het antwoord van [gedaagde];
3. het tussenvonnis van 31 mei 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
4. de akte van Woonbron, met bijlagen;
4. de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juli 2021, waar Woonbron zich heeft laten vertegenwoordigen door de voormelde gemachtigde en [gedaagde] niet is verschenen.
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
[gedaagde] huurt de woning aan de [adres] van Woonbron. De huurprijs bedraagt op dit moment € 509,33 per maand. Partijen zijn overeengekomen dat de huur bij vooruitbetaling moet worden voldaan.

3..Het geschil

3.1
Woonbron vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de huurovereenkomst voor de [adres] wordt ontbonden;
II. [gedaagde] wordt veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis het gehuurde met al degene die en al datgene dat zich daarin van de zijde van [gedaagde] mocht(en) bevinden, te ontruimen en te verlaten, de sleutels daarvan aan Woonbron af te geven en het gehuurde geheel ontruimd ter beschikking van Woonbron te stellen en te laten;
III. [gedaagde] wordt veroordeeld om aan Woonbron tegen kwijting te betalen:
- de verschuldigde hoofdsom van € 2.056,68, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf de datum van het uitbrengen van de dagvaarding tot de datum van volledige betaling;
- de huurpenningen waar Woonbron recht op heeft bij nakoming van de overeenkomst, steeds te rekenen van 1ste van elke maand vermeerderd met de wettelijke rente daarover tot de datum van volledige betaling:
o voor iedere maand, te rekenen vanaf 1 mei 2021 tot de dag van ontbinding aan huur, en
o daarna tot en met de maand waarin de ontruiming en lege oplevering van het gehuurde heeft plaatsgevonden aan gebruiksvergoeding;
- de verschuldigde buitengerechtelijke kosten van € 188,40;
- veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Woonbron legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. [gedaagde] is zijn verplichting om tijdig de huur te betalen niet nagekomen. Het bedrag van € 2.248,08 bestaat uit € 2.056,68 aan achterstallige huur tot en met april 2021 en € 188,40 aan buitengerechtelijke kosten. De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst.
3.3
[gedaagde] voert het volgende verweer. Hij betwist de huurachterstand niet. De huur werd steeds ingehouden op zijn uitkering door de gemeente. Zijn uitkering is vanwege een strafmaatregel volledig ingehouden, waardoor de huur niet is betaald aan Woonbron. [gedaagde] heeft tevergeefs bezwaar aangetekend bij de gemeente. Hij is bezig met de schuldsanering en wil graag een betalingsregeling treffen.

4..De beoordeling

4.1
Niet is in geschil dat de huurachterstand op het moment van de mondelinge behandeling € 3.534,33 bedroeg. Dit bedrag is gebaseerd op de huur tot en met de maand juli 2021. [gedaagde] wordt veroordeeld om dit bedrag aan Woonbron te betalen. De wettelijke rente wordt ook toegewezen, omdat [gedaagde] met betaling van de huur in verzuim is.
4.2
Woonbron heeft recht op een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten indien sprake is van verzuim en Woonbron een brief heeft gestuurd waarin zij [gedaagde] de mogelijkheid geeft om binnen 15 dagen na ontvangst van de brief te betalen [1] . Woonbron heeft als bijlage een brief van 19 februari 2021 gevoegd die voldoen aan deze eisen. [gedaagde] heeft niet aangevoerd dat hij die brief niet heeft ontvangen. [gedaagde] moet daarom het in die brief aangezegde bedrag van € 92,44 aan buitengerechtelijke kosten betalen. De andere door Woonbron overgelegde brief vermeldt niet de juiste termijn van 15 dagen na ontvangst van de brief, zodat de daarin genoemde buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen.
4.3
Als de huurder zijn verplichting om tijdig de huur betalen niet nakomt, mag de verhuurder de rechter vragen de huurovereenkomst te ontbinden [2] . De rechter wijst deze vordering alleen toe als de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te beëindigen. Daarbij wordt wel als uitgangspunt genomen dat een huurachterstand van meer dan drie maanden ontbinding rechtvaardigt, maar de rechter moet alle omstandigheden afwegen. Van belang is bijvoorbeeld of de huur weer wordt betaald en of de achterstand (deels) is ingelopen [3] .
4.4
In dit geval is ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd. [gedaagde] heeft na dagvaarding geen huur meer betaald, zodat de huurachterstand gedurende de procedure alleen maar is opgelopen. Op het moment van de mondelinge behandeling was sprake van een huurachterstand van bijna zeven maanden. Het feit dat de uitkering van [gedaagde] is ingehouden, ontslaat hem niet van zijn betalingsverplichting tegenover Woonbron. Woonbron staat daar immers buiten. [gedaagde] is zelf verantwoordelijk voor tijdige betaling van de huur. Daar komt bij dat Woonbron [gedaagde] heeft gewezen op de mogelijkheid van schuldhulpverlening en hem heeft aangemeld bij het college voor schuldhulpverlening. [gedaagde] heeft van dergelijke handreikingen geen gebruik willen maken. Hij is ook niet op de mondelinge behandeling verschenen om een toelichting op zijn situatie te geven. Onder deze omstandigheden kan van Woonbron niet langer worden gevergd dat zij de huurovereenkomst voortzet. Het woonbelang van [gedaagde] weegt niet op tegen het belang van Woonbron bij ontvangst van de huur. De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zullen dan ook worden toegewezen.
4.5
[gedaagde] moet de huur blijven betalen tot en met de maand waarin hij de woning met al zijn spullen heeft verlaten. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen vanaf mei 2021, omdat de vordering wordt toegewezen berekend tot en met de huur over juli 2021.
4.6
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij een betalingsregeling wil treffen. Voor het treffen van een regeling is echter toestemming van Woonbron vereist [4] . Deze toestemming is niet gegeven. [gedaagde] wordt voor het treffen van een betalingsregeling daarom verwezen naar (de gemachtigde van) Woonbron.
4.7
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
4.8
Dit vonnis wordt ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat [gedaagde] aan deze uitspraak moet voldoen totdat een hogere rechter een andere uitspraak heeft gedaan.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan Woonbron te betalen € 3.626,77, te vermeerderen met de wettelijke rente over het saldo vanaf 12 april 2021 dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot de dag der algehele voldoening;
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde] bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Woonbron te stellen;
veroordeelt [gedaagde] aan Woonbron te betalen € 509,33 per gehele maand, uiterlijk op de eerste van iedere maand, met ingang van de maand augustus tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 507,- aan griffierecht, € 106,01 aan dagvaardingskosten en € 405,- (1 x € 187,- en 1 x € 218,-) aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. van Gastel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
50744

Voetnoten

1.zie artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek
2.zie artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
3.zie Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810.
4.zie artikel 6:29 van het Burgerlijk Wetboek