ECLI:NL:RBROT:2021:7783

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
10/105566-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van heroïne, hennep en witwassen met gevangenisstraf

Op 5 augustus 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 17 april 2021 in Rotterdam werd aangehouden. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 212 gram heroïne, 329,81 gram hasj/hennep en het witwassen van een geldbedrag van in totaal € 7.505,00. Tijdens de zitting op 22 juli 2021 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van vijf maanden eiste, met verbeurdverklaring van het geldbedrag en twee mobiele telefoons. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs in zijn woning en dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig was. De rechtbank verwierp de verdediging van de verdachte, die stelde dat de heroïne niet van hem was en dat het geld niet uit misdrijf afkomstig was. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd het geldbedrag van € 7.505,00 verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/105566-21
Datum uitspraak: 5 augustus 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] te ( [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 juli 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 7.280,00 en twee mobiele telefoons.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (feit 3)
De verdachte heeft het opzettelijk aanwezig hebben van de in zijn woning aangetroffen hennep / hasj bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering (feit 1 en 2)
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aanwezig hebben heroïne (feit 1)
De in zijn woning aangetroffen heroïne is niet van de verdachte. De heroïne zat in de jaszak van een jas van één van zijn vrienden. Na de inval door de politie heeft die vriend de woning met achterlating van zijn jas verlaten. De verdachte wist niet dat die vriend de heroïne had meegenomen, zodat wetenschap van de aanwezigheid van de heroïne ontbreekt. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van dit feit.
Witwassen (feit 3)
Het in de kluis en in de kledingkast aangetroffen geld (totaal € 7.280,00) is eigendom van de verdachte. Dit bedrag heeft hij de afgelopen twee jaar gespaard door schilderwerkzaamheden te verrichten die zwart in contanten werden betaald. Het onder de salontafel aangetroffen geld (€ 225,00) is van een vriend van de verdachte die het geld heeft achtergelaten nadat de politie de woning was binnengevallen. De verdachte dient op grond hiervan ook van het ten laste gelegde witwassen te worden vrijgesproken.
4.2.2.
Beoordeling
Feiten
Op 17 april 2021 heeft er in Rotterdam een doorzoeking in de woning van de verdachte plaatsgevonden. In de slaapkamer van de verdachte is onder het bed een bigshopper met daarin ongeveer twee kilogram paracetamol gevonden. In de kledingkast lagen negentien wikkels met daarin hasj. In een jaszak van een jas die aan de kapstok in de slaapkamer hing, zijn drie plastic zakken met in totaal ongeveer 212 gram heroïne aangetroffen. Daarnaast lag in een kluis een bedrag van € 6.900,00 in coupures van 100 en 200 euro en lag in een doosje in de kledingkast briefgeld ter waarde van € 380,00. In de woonkamer lagen drie wikkels met daarin hasj en onder de salontafel lag een geldbedrag van € 225,00.
Aanwezig hebben heroïne (feit 1)
Uitgangspunt is dat de bewoner van een woning wordt geacht bekend te zijn met hetgeen zich in de woning bevindt, zeker als het om voorwerpen in een slaapkamer gaat. Dit is slechts anders indien op grond van concrete feiten en omstandigheden aannemelijk wordt dat hiervan geen sprake is. Voor dergelijke feiten en omstandigheden ziet de rechtbank in dit geval geen aanwijzingen.
De verklaring van de verdachte dat de jas waarin de heroïne zat van een van zijn vrienden was en hij aldus van niets wist van de aangetroffen middelen, acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit een proces-verbaal van de politie blijkt dat na de inval door de politie de twee vrienden van de verdachte hun bezittingen, inclusief jassen die in de woonkamer lagen, hebben meegenomen toen zij de woning verlieten. Dat de vrienden - zoals de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard - in plaats van hun eigen jassen, twee jassen van de verdachte hebben meegenomen, acht de rechtbank niet aannemelijk. Tevens wordt de verklaring van de verdachte op geen enkele wijze ondersteund.
De rechtbank neemt ook in aanmerking dat de grote hoeveelheid (ruim 2 kilogram) paracetamol onder zijn bed, waarvan algemeen bekend is dat het als versnijdingsmiddel kan dienen, wijst op de betrokkenheid van de verdachte bij druggerelateerde feiten. Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de in zijn slaapkamer aangetroffen hoeveelheid (ongeveer 212 gram) heroïne en dat hij hier ook over kon beschikken.
Witwassen (feit 2)
Gelet op de omstandigheden waaronder de geldbedragen zijn aangetroffen, acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het in de tenlastelegging vermelde geldbedrag van in totaal € 7.505,00 uit misdrijf afkomstig is. Aangenomen moet worden dat het geldbedrag was bestemd voor, dan wel afkomstig was van, de handel in verdovende middelen en dat de verdachte, gelet op de in zijn woning aangetroffen handelshoeveelheid heroïne, hasj/hennep en versnijdingsmiddelen, hierin zelf actief was.
Dit betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. De door de verdachte gegeven verklaring kan niet als zo’n verklaring worden aangemerkt.
De verdachte heeft met betrekking tot het geld dat is aangetroffen in de kluis en in de kledingkast verklaard dat hij naast zijn uitkering (zwart) heeft bijgeklust. Hij heeft echter nagelaten dit nader te specificeren of hiervan stukken te overleggen ter onderbouwing van zijn verklaring.
Daarbij komt nog dat gelet op de aangetroffen coupures van onder meer € 100,00 en
€ 200,00 het de rechtbank onaannemelijk voorkomt dat de verdachte daarmee wordt uitbetaald voor de door hem vermeende verrichte diensten, omdat dergelijke coupures in het reguliere betalingsverkeer ongebruikelijk zijn.
Ten aanzien van het bedrag van € 225,00, dat onder de salontafel is gevonden, heeft de verdachte evenmin een verklaring gegeven van wie het geld dan wel zou zijn.
Het vermoeden van witwassen is dus niet ontzenuwd en daarom wordt geconcludeerd dat het ten laste gelegde geldbedrag van € 7.505,00 onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld ook bewezen dat de verdachte wist dat dit geldbedrag een criminele herkomst had.
Conclusie
De verweren worden verworpen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 17 april 2021 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 212 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op 17 april 2021 te Rotterdam,
een geldbedrag van in totaal 7505 euro,
- de werkelijke aard en/of de herkomst - heeft verhuld en/of heeft verborgen
terwijl hij wist , dat dit voorwerp,
onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
3.
hij op 17 april 2021 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 329,81 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj) en hennep, zijnde hasj en hennep, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
witwassen;
feit 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf zijn gebaseerd
De verdachte heeft ruim 200 gram heroïne opzettelijk voorhanden gehad. De omstandigheden waaronder de heroïne is aangetroffen wijzen erop dat het de bedoeling is geweest om de heroïne te versnijden en te verhandelen. Daarnaast had de verdachte meer dan 300 gram hasj/hennep aanwezig die, zo neemt de rechtbank aan, eveneens waren bestemd voor de handel daarin. Het gebruik van verdovende middelen heeft een verslavende werking en kan leiden tot ernstige schade voor de gezondheid. Ook bevordert het gebruik van deze middelen georganiseerde, de samenleving ondermijnende, criminaliteit. De verdachte is door zijn handelen mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van uit misdrijf afkomstige gelden. Dit vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Bovendien heeft het in omloop zijn van witgewassen geldbedragen een sterk corrumperende werking en faciliteert dit vaak andere vormen van criminaliteit.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Een deel van de gevangenisstraf zal voorwaardelijk worden opgelegd en dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De verdediging heeft verzocht om geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het voorarrest, al dan niet in combinatie met een taakstraf. Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank een dergelijke straf niet passend.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat het in beslag genomen geld uit de kluis en de kledingkast van in totaal € 7.280,00 en de twee mobiele telefoons verbeurd worden verklaard. Het bedrag van € 225,00 dat onder de salontafel lag dient te worden bewaard tot de rechthebbende aanspraak daarop maakt. Voor zover de rechtbank een verband tussen de telefoons en de ten laste gelegde feiten onvoldoende aantoonbaar acht, wordt subsidiair ook hiervoor gevorderd bewaring ten behoeve van de rechthebbende te gelasten.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Beoordeling
Het volledig in beslag genomen geldbedrag ad € 7.505,00 zal worden verbeurd verklaard. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel het bedrag ad € 225,00 eveneens van de verdachte is en uit misdrijf afkomstig is.
Ten aanzien van de twee in beslag genomen mobiele telefoons (iPhone 6,16 GB, Space Gray) kan niet worden vastgesteld dat deze verband houden met de ten laste gelegde feiten en zal de bewaring worden gelast ten behoeve van de rechthebbende, nu thans geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is de artikelen 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 90 (negentig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
45 (vijfenveertig) dagen niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft gedurende de proeftijd;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1: geldbedrag van € 7.505,00;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van: twee mobiele telefoons (iPhone 6,16 GB, Space Gray).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Freese, voorzitter,
en mrs. J. van Dort en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 17 april 2021 te Rotterdam
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 212 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, zijnde heroïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )
2
hij op of omstreeks 17 april 2021, te Rotterdam,
althans in Nederland,
een geldbedrag van in totaal 7505 euro,
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of
- heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende(n)
op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of
- dit voorwerp c.q. deze voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden,
dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen,
onmiddellijk of middellijk,
afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 17 april 2021 te Rotterdam
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 329,81 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van
een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen
van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj) en/of
hennep,
zijnde hasj en/of hennep, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )