ECLI:NL:RBROT:2021:7775

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/592096 / HA ZA 20-221
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake financiële geschillen na beëindiging affectieve relatie zonder samenlevingsovereenkomst

In deze zaak, die zich afspeelt na de beëindiging van een affectieve relatie van 19 jaar tussen eiseres [persoon A] en gedaagde [persoon B], zijn er geschillen ontstaan over financiële verplichtingen en investeringen. Partijen zijn uit elkaar gegaan zonder een samenlevingsovereenkomst, wat heeft geleid tot onduidelijkheid over de verdeling van investeringen en schulden. Eiseres vordert onder andere dat gedaagde haar vrijwaart van hoofdelijke aansprakelijkheid voor een hypothecaire lening en dat hij investeringen die zij heeft gedaan in zijn woning en bedrijf vergoedt. Gedaagde heeft op zijn beurt vorderingen ingesteld in reconventie, waaronder een verzoek om het beslag dat eiseres op zijn onroerend goed heeft gelegd op te heffen.

De rechtbank heeft de zaak in twee zittingen behandeld. Tijdens de eerste zitting is er gesproken over de investeringen die eiseres heeft gedaan en de geldlening die zij aan gedaagde heeft verstrekt. Eiseres heeft gesteld dat zij in totaal € 410.927,- heeft geïnvesteerd, maar de rechtbank oordeelt dat zij dit onvoldoende heeft onderbouwd. Een deskundige heeft weliswaar een rapport opgesteld, maar de rechtbank concludeert dat er geen onbetwistbaar verband kan worden gelegd tussen de contante opnames en de investeringen.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat gedaagde € 50.000,- aan eiseres moet betalen voor de investeringen, evenals de terugbetaling van de geldlening van € 50.000,- en de bijbehorende rente. De vordering van eiseres om uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te worden ontslagen, wordt afgewezen, omdat het beslag dat zij heeft gelegd op gedaagdes onroerend goed dit belemmert. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De vorderingen van gedaagde in reconventie worden afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Dordrecht
zaaknummer / rolnummer: C/10/592096 / HA ZA 20-221
Vonnis van 28 juli 2021 (bij vervroeging)
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [land A] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E.J. Kim-Meijer te ’s-Gravenhage,
tegen
[persoon B],
wonende te [woonplaats B] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J. de Jong te Gorinchem.
Partijen zullen hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon B] ’ genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 14 februari 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van repliek in conventie en de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de conclusie van dupliek in conventie, tevens houdende een conclusie van repliek in reconventie, met productie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie;
  • de brief van [persoon B] van 27 oktober 2020 met producties ten behoeve van de mondelinge behandeling;
  • de op 30 oktober 2020 overgelegde productie van [persoon A] ten behoeve van de mondelinge behandeling;
  • de brief van [persoon B] van 6 november 2020 met een aanvullende productie ten behoeve van de mondelinge behandeling;
1.2.
Op 10 november 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [persoon A] is verschenen, bijgestaan door mr. Kim-Meijer. [persoon B] is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong. De zaak is vervolgens aangehouden om [persoon B] in de gelegenheid te stellen te onderzoeken hoe hij ervoor kan zorgen dat [persoon A] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen en om [persoon A] in de gelegenheid te stellen een deskundige naar de investeringen te laten kijken.
1.3.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • de akte van [persoon A] van 20 januari 2021 houdende overlegging producties met toelichting;
  • de akte van [persoon B] van 3 maart 2021 houdende reactie op producties [persoon A] van 20 januari 2021, met productie;
  • de antwoordakte van [persoon A] van 3 maart 2021 tevens akte houdende reactie op overlegging hypotheekofferte van de man en overlegging producties 7, 8 en 9;
  • de brief van 1 april 2021 van [persoon B] , met producties;
  • de akte overlegging nadere bijlagen van [persoon A] van 19 mei 2021, met producties.
1.4.
De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 juni 2021. [persoon A] is verschenen, bijgestaan door mr. Kim-Meijer. [persoon B] is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong. Tevens is op verzoek van [persoon A] verschenen mr. [naam fiscaal jurist] , partij-deskundige. De zaak is vervolgens aangehouden en verwezen naar de rol van 16 juni 2021 waar partijen zich konden uitlaten over het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
1.5.
Bij aktes van 15 juni 2021 ( [persoon B] ) en 16 juni 2021 ( [persoon A] ) hebben partijen de rechtbank bericht dat zij er niet samen zijn uitgekomen. De datum van dit vonnis is vervolgens bepaald op heden. De hierna ontvangen brieven van [persoon B] van 25 en 28 juni 2021 maken geen deel uit van dit dossier.

2..De feiten

2.1.
[persoon A] en [persoon B] hadden sinds 2000 een affectieve relatie met elkaar.
2.2.
[persoon A] is pilote en heeft twee verzekeringspolissen afgesloten voor het geval ze haar vliegbevoegdheid zou verliezen, zogenaamde Loss of License insurance. Deze Loss of License polissen hebben gezamenlijk een waarde van € 300.000,-.
2.3.
[persoon B] runt een garagebedrijf, namelijk de eenmanszaak [naam eenmanszaak] .
2.4.
[persoon B] heeft in 2007 een perceel grond gekocht aan de [adres] te Gorinchem om daarop zijn nieuwe bedrijfsruimte te bouwen met woonhuis. Ter realisering hiervan hebben [persoon B] en [persoon A] een lening aangegaan bij Van Lanschot Bankiers ten bedrage van € 605.000,-. Ter zekerheid hebben partijen aan Van Lanschot Bankiers het eerste hypotheekrecht gegeven op de bedrijfsruimte met het woonhuis aan de [adres] te Gorinchem en een pandrecht op de Loss of License polissen van [persoon A] . [persoon B] en [persoon A] zijn tevens overeengekomen dat zij hoofdelijk mede-aansprakelijk zijn voor de totale hypothecaire geldlening.
2.5.
[persoon A] heeft op 26 juni 2007 € 50.000,- geleend aan [persoon B] . In de overeenkomst van geldlening is opgenomen dat [persoon B] over de hoofdsom of het restant daarvan een rente verschuldigd is van 4% per jaar, maandelijks te voldoen bij achterafbetaling.
2.6.
[persoon B] en [persoon A] hebben na de oplevering van de bedrijfsruimte met woonhuis in die woning samengewoond. Officieel woonde [persoon A] in Monaco. Ook was [persoon A] vanwege haar werk als pilote veel in het buitenland.
2.7.
In april 2019 heeft [persoon B] de relatie met [persoon A] beëindigd.

3. Het geschil

in conventie
3.1.
[persoon A] heeft na vermindering van eis tijdens de zitting, samengevat, het volgende gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • [persoon B] te veroordelen ervoor zorg te dragen dat [persoon A] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de totale geldlening bij Van Lanschot Bankiers wordt gevrijwaard en dat zij wordt gevrijwaard ten aanzien van de verstrekking van zekerheidsstelling voor de geldlening van haar twee Loss of License polissen. Bij weigering van [persoon B] om hieraan mee te werken, dan moet [persoon B] worden veroordeeld om mee te werken aan de verkoop van het bedrijfspand en woning aan de [adres] te Gorinchem;
  • [persoon B] te veroordelen om de door haar gedane investeringen in de woning en het bedrijf van [persoon B] aan haar terug te betalen ten bedrage van € 410.927,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;
  • [persoon B] te veroordelen om de lening van € 50.000,- aan haar terug te betalen met betaling van de wettelijke rente vanaf 1 november 2011 ad € 16.667,- en te vermeerderen met de nog te vervallen rentebedragen vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
  • met veroordeling van [persoon B] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[persoon A] heeft de vermogensrechtelijke afwikkeling gevorderd van de beëindigde samenleving. Omdat partijen informeel samenwoonden wordt hun rechtsverhouding volgens [persoon A] beheerst door de eisen van redelijkheid en billijkheid van de artikelen 6:2 en 6:248 BW. Ook is [persoon B] volgens [persoon A] ongerechtvaardigd verrijkt, omdat hij de door haar geïnvesteerde gelden niet heeft terugbetaald en vergoed. Wat de lening van 26 juli 2007 betreft heeft [persoon A] nakoming van de overeenkomst van geldlening aan haar vordering ten grondslag gelegd.
3.3.
[persoon B] heeft verweer gevoerd. Op zijn stellingen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[persoon B] heeft gesteld dat partijen vanaf 2007 tot eind 2019 samen in het pand aan de [adres] in Gorinchem hebben gewoond, maar dat hij alle kosten, zoals hypotheekrente, eigenaarslasten en gebruikslasten, heeft betaald. Ook heeft hij kosten van door [persoon A] gebruikte auto’s betaald. [persoon B] heeft het gedeelte dat door [persoon A] betaald had moeten worden onverschuldigd betaald, zodat hij op grond van de redelijkheid en billijkheid heeft gevorderd [persoon A] te veroordelen € 62.135,34 aan hem te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens heeft [persoon B] gevorderd [persoon A] te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.5.
Omdat [persoon A] later in de procedure beslag heeft gelegd op de bedrijfsruimte met woonhuis aan de [adres] te Gorinchem en op de inboedel, heeft [persoon B] in zijn conclusie van repliek in reconventie gevorderd om het beslag dat in het kader van deze procedure namens [persoon A] op zijn onroerend goed en inboedel is gelegd op te heffen.
3.6.
[persoon A] heeft verweer gevoerd tegen de reconventionele vorderingen en tot afwijzing daarvan geconcludeerd met veroordeling van [persoon B] in de proceskosten en buitengerechtelijke kosten. Op haar stelling zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie

4.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad die na 19 jaar is geëindigd. Er is financiële verwevenheid, maar partijen hebben nooit een samenlevingsovereenkomst opgesteld waarin afspraken zijn gemaakt voor het geval de relatie zou eindigen. De rechtbank heeft de zaak met partijen twee keer op zitting besproken. Het is partijen niet gelukt om er samen uit te komen. Tijdens de laatste zitting heeft [persoon A] te kennen gegeven dat zij nog op drie punten een uitspraak wil van de rechtbank, namelijk over de investeringen, de geldlening en de hoofdelijke aansprakelijkheid. De rechtbank heeft dit aangemerkt als vermindering van eis en zal hieronder op deze geschilpunten beslissen.
Investeringen
4.2.
De bedrijfsruimte en de woning aan de [adres] te Gorinchem staan op naam van [persoon B] . [persoon A] heeft gesteld dat zij € 410.927,- heeft geïnvesteerd in de bedrijfsruimte en de woning onder andere door de inrichting van de woning en de garage en andere roerende zaken te betalen. Zij heeft ter onderbouwing daarvan gewezen op de vele contante opnames die zij gedaan heeft bij haar bank in Monaco en op facturen en offertes ten behoeve van het pand. [persoon B] heeft betwist dat [persoon A] een dergelijk groot bedrag heeft geïnvesteerd in het pand aan de [adres] te Gorinchem. [persoon B] heeft onder andere aangevoerd dat de verbouwing is betaald vanuit het bouwdepot en [persoon A] het contante geld nodig had voor haar levensonderhoud in Nederland, omdat zij vanwege haar officiële woonplaats in Monaco geen Nederlandse bankrekening had.
4.3.
Tijdens de eerste zitting is besproken dat [persoon A] met bewijs van haar contante opnames en de door haar overgelegde facturen en offertes onvoldoende heeft onderbouwd dat deze contante opnames zijn geïnvesteerd in de bedrijfsruimte en/of de woning. Onvoldoende blijkt immers uit de contante opnames waaraan deze besteed zijn. [persoon A] heeft vervolgens voorgesteld om een deskundige hiernaar te laten kijken. Na overleg met [persoon B] wat betreft de persoon van de deskundige, heeft [persoon A] vervolgens mr. [naam fiscaal jurist] , fiscaal jurist en financieel planner, ingeschakeld om te analyseren welke uitgaven en opnames van [persoon A] in de periode vanaf 2004 direct of indirect (via de onderneming) ten goede zijn gekomen aan [persoon B] .
4.4.
Mr. [naam fiscaal jurist] is in zijn deskundigenrapport van 18 januari 2021 tot de volgende conclusie gekomen:
“Het is niet mogelijk om een onbetwistbaar verband te leggen tussen de opnames en de betaling van de onderhavige posten: bij contante opnames gevolgd door contante betalingen is het ondanks de aansluiting van het bedrag en de datum immers niet volledig uit te sluiten dat de opname voor andere doeleinden is gebruikt en de betaling wellicht vanuit andere bronnen heeft plaatsgevonden.
Ik kom thans tot de volgende conclusies:
  • In het jaar 2007 is totaal minder contant opgenomen van de bankrekening dan is voldaan op de onderhavige posten. Hieruit concludeer ik dat een deel van de betalingen in 2007 ad € 1.444,87 niet kan zijn voldaan uit opnames van deze bank;
  • Afgezien van het jaar 2007 blijkt dat alle gestelde betalingen kunnen hebben plaatsgevonden uit de opnames van de bankrekening in Monaco (…);
  • Er was sprake van meerdere contante opnames op één dag waarbij de totaalbedragen van de opnames hoger liggen in een periode waarin grote posten zijn voldaan;
  • Bij een aantal posten (zoals de aanschaf van twee auto’s in respectievelijk juni 2013 en januari 2014) sluit zowel het moment als het bedrag van de opname aan bij de betaling van de betreffende post. Bij andere posten (zoals twee andere auto’s) is dit verband aanwezig, maar minder sterk en gaat het om totaaltellingen van meerdere opnames.
(…)
Van de 110 posten die in mijn analyse zijn opgenomen voor een totaal bedrag van € 433.447,82 is gebleken dat € 34.808,52 niet voor verrekening in aanmerking komt (…)
Van het resterende bedrag van € 398.639,30 zijn stukken aanwezig tot een bedrag van € 313.908,24: € 298.665,37 is onderbouwd met facturen en/of afschriften en een totaalbedrag van € 15.242,87 bestaat de onderbouwing alleen uit een in het dossier aanwezige offerte.
(…)
Ik merk daarbij op dat de afwezigheid van stukken niet betekent dat de uitgaven niet aannemelijk zijn. Het gaat veelal om zeer concrete posten waar de vrouw een duidelijke toelichting bij kan geven. (…)”
Mr. [naam fiscaal jurist] heeft bij brieven van 31 januari 2021 en 2 maart 2021 zijn berekeningen aangepast naar aanleiding van nieuwe informatie van partijen. Het bedrag wat volgens hem is onderbouwd met facturen en/of afschriften komt op € 309.636,37 (inclusief de geldlening en rente) en van € 23.000,87 is alleen een offerte aanwezig. Een bedrag van € 67.030,06 is volgens mr. [naam fiscaal jurist] niet onderbouwd met stukken.
4.5.
[persoon B] heeft tijdens de zitting van 1 juni 2021 op het onderzoek van mr. [naam fiscaal jurist] gereageerd. [persoon B] heeft een groot aantal facturen betwist, omdat die volgens hem niets te maken hebben met investeringen in het pand aan de [adres] te Gorinchem of aantoonbaar betaald zijn door hem of niet zijn uitgevoerd. Volgens [persoon B] kan een bedrag van € 29.173,- door [persoon A] betaald zijn, omdat de facturen op haar naam staan. [persoon B] heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de bijdrage van [persoon A] tussen de € 30.000,- en € 50.000,- zal liggen.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat [persoon A] met het rapport van mr. [naam fiscaal jurist] nog steeds onvoldoende heeft onderbouwd dat zij € 410.927,- heeft geïnvesteerd in de bedrijfsruimte en woning aan de [adres] te Gorinchem. Mr. [naam fiscaal jurist] kan immers geen “
onbetwistbaar verbandte leggen tussen de opnames en de betaling van de onderhavige posten”. Ook schrijft mr. [naam fiscaal jurist] alleen dat “
alle gestelde betalingenkunnenhebben plaatsgevonden uit opnames van de bankrekening in Monaco”. Dit is echter onvoldoende om als vaststaand aan te nemen dat de contante opnames ook daadwerkelijk gebruikt zijn voor de door [persoon A] gestelde investeringen. Mr. [naam fiscaal jurist] schrijft immers ook “
niet volledig uit te sluiten dat de opname voor andere doeleinden is gebruikt en de betaling wellicht vanuit andere bronnen heeft plaatsgevonden”. De mogelijkheid blijft dus bestaan dat de investeringen op een andere wijze (uit het bouwdepot of uit de onderneming) betaald zijn, zoals door [persoon B] is gesteld. Het rapport van mr. [naam fiscaal jurist] is derhalve onvoldoende om als vaststaand aan te nemen dat [persoon A] een bedrag van € 410.927,- heeft geïnvesteerd in de bedrijfsruimte en de woning.
4.7.
[persoon B] heeft tijdens de zitting van 1 juni 2021 echter wel erkend dat [persoon A] een bijdrage heeft geleverd en hij schat deze bijdrage tussen de € 30.000,- en € 50.000,-. [persoon B] heeft gesteld dat hij niet meer kan onderbouwen dat hij bepaalde investeringen zelf of vanuit zijn bouwdepot heeft voldaan, omdat hij daarvan geen stukken meer heeft en hij deze gelet op de zevenjaarstermijn ook niet hoefde te bewaren. De rechtbank stelt vast dat het niet met zekerheid kan worden vastgesteld wie welke investering betaald heeft. Het is immers lastig om de contante geldopnames toe te schrijven aan de investeringen en [persoon B] kan niet meer onderbouwen dat hij de investeringen vanuit het bouwdepot heeft betaald. [persoon B] heeft wel erkend dat [persoon A] een bijdrage heeft geleverd. Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank zich genoodzaakt om de door [persoon A] gestelde investeringen schattenderwijs vast te stellen. Mede gelet op het rapport van mr. [naam fiscaal jurist] schat de rechtbank de bijdrage van [persoon A] op een hoger bedrag dan op € 30.000,-. De rechtbank acht het redelijk om [persoon B] te veroordelen om € 50.000,- aan [persoon A] te betalen in het kader van door haar gedane investeringen. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is eveneens toewijsbaar.
Geldlening
4.8.
[persoon B] heeft erkend dat hij de geldlening van € 50.000,- aan [persoon A] moet terugbetalen. Gelet hierop wordt [persoon B] veroordeeld om € 50.000,- aan [persoon A] te betalen.
4.9.
Partijen zijn nog verdeeld over de overeengekomen rente over deze geldlening. Vaststaat dat [persoon B] tot en met 2011 rente betaald heeft en daarna niet meer. Volgens [persoon B] is de rente vanaf 2012 privé verrekend. Dit heeft [persoon A] echter betwist. [persoon B] heeft met het e-mailbericht van zijn boekhouder van 24 februari 2020 waarin de boekhouder schrijft “
Vanaf 2012 is de rente in de boekhouding administratief verwerkt als zijnde betaald uit privé cq onderling in privé verrekend” onvoldoende onderbouwd dat de rente privé verrekend is, want de boekhouder schrijft in deze mail ook “
wat daar de exacte onderlinge afspraak bij was weet ik niet en kan ik ook niet zo reproduceren”. [persoon B] had derhalve nader moeten onderbouwen hoe die privé verrekening heeft plaatsgevonden, maar heeft dat niet gedaan zodat de privé verrekening niet is komen vast te staan. Dit betekent dat [persoon B] zal worden veroordeeld om naast de geldlening ook de rente aan [persoon A] te betalen. De hoogte hiervan heeft [persoon B] niet bestreden, zodat een rente van € 16.667,- tot de dag van dagvaarding toewijsbaar is en eveneens toewijsbaar is de opengevallen rentebedragen na de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening.
Hoofdelijke aansprakelijkheid en Loss of License polissen
4.10.
[persoon A] heeft in deze procedure gevorderd [persoon B] te veroordelen ervoor zorg te dragen dat zij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening wordt ontslagen en ervoor zorg te dragen dat haar Loss of License polissen niet meer verpand zijn aan Van Lanschot Bankiers.
4.11.
[persoon B] is bereid om hieraan mee te werken. [persoon B] heeft in eerste instantie geprobeerd om een andere garantsteller te vinden voor de hypothecaire geldlening bij Van Lanschot Bankiers, maar dat is hem niet gelukt. Vervolgens heeft [persoon B] een bank gezocht die de bedrijfsruimte en de woning aan de [adres] te Gorinchem wil herfinancieren, zodat de bestaande hypothecaire geldlening bij Van Lanschot Bankiers kan worden afgelost en [persoon A] uit haar hoofdelijkheid zal worden ontslagen en haar Loss of License polissen vrij komen. Het is [persoon B] gelukt om bij de ABN AMRO bank een hypotheekofferte te verkrijgen waarmee hij (met nog een deel eigen geld) de lening bij Van Lanschot Bankiers en de geldlening bij [persoon A] kan aflossen. De notaris heeft [persoon B] echter bericht dat de hypotheek van ABN AMRO niet gevestigd kan worden vanwege het conservatoire beslag dat [persoon A] op het pand gelegd heeft. [persoon A] wil echter niet overgaan tot opheffing van het beslag, dat tot zekerheid van haar vordering is gelegd.
4.12.
Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank geen mogelijkheid om de vordering van [persoon A] toe te wijzen. [persoon B] wil aan de vordering voldoen, maar kan er niet voor zorgen dat [persoon A] uit de hoofdelijkheid wordt ontslagen en haar Loss of License polissen vrij komen zolang er beslag rust op de bedrijfsruimte en de woning aan de [adres] te Gorinchem. [persoon A] belemmert dus zelf de toewijzing van de vordering doordat zij het beslag niet wil opheffen, zodat de vordering wordt afgewezen.
4.13.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op. [persoon A] kan niet gevolgd worden in haar in de akte van 16 juni 2021 ingenomen standpunt dat het [persoon B] niet lukt om de herfinanciering rond te krijgen. Voor zover de rechtbank dit kan beoordelen lijkt het erop dat [persoon B] – als er geen beslag meer rust op de bedrijfsruimte en de woning – een nieuwe hypothecaire geldlening kan afsluiten bij ABN AMRO bank waarmee hij in ieder geval de lening bij Van Lanschot Bankiers volledig kan aflossen, zodat [persoon A] niet meer hoofdelijk aansprakelijk is voor die lening en haar Loss of License polissen vrijkomen.
in reconventie
Gebruiksvergoeding
4.14.
[persoon B] heeft een vergoeding van [persoon A] gevorderd ten bedrage van € 62.135,34 ten aanzien van door hem betaalde kosten. [persoon B] heeft echter onvoldoende onderbouwd op grond waarvan de rechtbank [persoon A] moet veroordelen tot betaling hiervan. Tijdens de zitting heeft [persoon B] de redelijkheid en de billijkheid hieraan ten grondslag gelegd, omdat [persoon A] van hem ook een vergoeding heeft gevorderd. Dit is echter onvoldoende grond om de vordering toe te wijzen, zodat deze vordering wordt afgewezen.
Beslag
4.15.
[persoon B] heeft gevorderd om het door [persoon A] gelegde conservatoire beslag op te heffen. Gelet op wat hiervoor in conventie is overwogen heeft [persoon A] een vordering op [persoon B] ten aanzien van de geldlening en de door haar gedane investeringen. Dit betekent dat er thans geen reden is om het beslag op te heffen, zodat deze vordering wordt afgewezen. Partijen zullen in onderling overleg de impasse moeten doorbreken met betrekking tot het beslag en het gewenste ontslag van [persoon A] uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid en de vrijgave van haar Loss of License polissen, hetgeen bereikt zou kunnen worden door [persoon A] vervangende zekerheid te bieden voor haar vorderingen.
in conventie en in reconventie
4.16.
Omdat partijen ex-partners zijn, compenseert de rechtbank de proceskosten in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit betekent dat [persoon A] zelf de kosten van mr. [naam fiscaal jurist] moet betalen, omdat dit een partij-deskundige is.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
veroordeelt [persoon B] om € 50.000,- aan [persoon A] te betalen ten aanzien van de door [persoon A] gedane investeringen in de woning en het bedrijf van [persoon B] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [persoon B] om € 66.667,- aan [persoon A] te betalen ten aanzien van de geldlening en de rente, te vermeerderen met de nog te vervallen rentebedragen over € 50.000,- vanaf 14 februari 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart het voorgaande uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
wijst de vorderingen van [persoon B] af;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. van Boven en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2021.
3120