ECLI:NL:RBROT:2021:7766

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
10/138740-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door doorrijden op rood verkeerslicht

Op 27 juli 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 februari 2019 in Rotterdam een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, bestuurder van een personenauto, reed door een rood verkeerslicht en kwam in botsing met een scootmobiel, waarbij de bestuurder van de scootmobiel zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen door extra gas te geven bij het naderen van de kruising, ondanks dat het verkeerslicht voor hem op rood stond. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het rapport van de Verkeers Ongevallen Analyse (VOA) meegewogen in haar oordeel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende zorgvuldigheid in acht heeft genomen, wat leidde tot de aanrijding. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van negentig uren. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure, wat heeft geleid tot een lagere taakstraf dan gebruikelijk. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/138740-20
Datum uitspraak: 27 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteland verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 juli 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Namens verdachte is vrijspraak bepleit. De verdediging heeft aangevoerd dat niet eens zo zeer wordt getwijfeld aan de verklaringen van de getuigen, maar dat het niet anders
kan zijngeweest dan dat het slachtoffer met de scootmobiel door rood is gereden. Op het moment dat het nog net oranje was, of net rood werd voor verdachte had het licht voor de scootmobiel – onomstotelijk – op rood moeten staan. In dat geval had een aanrijding niet kunnen plaatsvinden, tenzij verdachte met de scootmobiel door rood is gereden.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt het verweer op de volgende gronden.
In de eerste plaats volgt uit (paragraaf 5.2 van) het rapport van de Verkeers Ongevallen Analyse (VOA) dat gehele verkeerslichtinstallatie naar behoren werkte en dat (dus) niet is gebleken van storingen daaraan. Verder blijkt uit (paragraaf 5.3 en 5.4 van) het rapport dat de installatie zo is ingesteld dat de zogenoemde ontruimingstijd wordt bepaald door de afrijtijd en de oprijtijd bij de twee betrokken verkeerslichten. De ontruimingstijd heeft steeds een zodanige duur dat het wegvak tussen het verkeerslicht voor de auto van verdachte en het verkeerslicht voor de scootmobiel al weer is ontruimd – de auto is dan al voorbij de oversteekplaats voor de scootmobiel – vóórdat het verkeerslicht voor de scootmobiel groen wordt. Op basis hiervan is in het VOA-rapport geconcludeerd dat bij normaal weggedrag een aanrijding tussen conflicterend verkeer ter plaatse niet mogelijk is. Hierbij is van belang dat genoemd wegvak (blijkens de kaartschaal op de situatieschets die onderdeel uitmaakt van het rapport) bijna 40 meter lang is. Dit is een afstand die bij 50 km/uur overbrugd wordt in circa 3 seconden, wat (ruim) voldoende is bij de bij deze installatie toegepaste ontruimingstijd van 5 seconden.
In de tweede plaats volgt uit de door het slachtoffer en de twee getuigen afgelegde verklaringen dat verdachte door rood is gereden. Volgens de twee getuigen, die samen in een auto zaten, heeft verdachte bij oranje extra gas gegeven. Volgens de ene getuige passeerde hij de stopstreep toen het verkeerslicht zeker 1 seconde op rood stond, volgens de andere getuige was het 1 à 2 seconden rood en reed verdachte op dat moment best snel, vermoedelijk harder dan 50 km/uur.
Een en ander maakt dat bewezen is dat verdachte bij het naderen van de kruising extra gas heeft gegeven en door rood is gereden, zonder bij het passeren van de stopstreep en het oprijden zijn snelheid te verminderen. Uit de eigen verklaring van verdachte volgt verder dat hij de scootmobiel in het geheel niet heeft gezien, dat hij de scootmobiel (dus) niet heeft laten voorgaan en dat daardoor de aanrijding plaatsvond.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat deze aanrijding heeft plaatsgevonden als gevolg van het aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend, onachtzaam en onzorgvuldig rijgedrag van verdachte.
Als gevolg van dit ongeval is het slachtoffer gewond geraakt. De rechtbank is van oordeel dat het letsel, onder meer bestaande uit een breuk van het linker onderbeen, een diepe verwonding van de linker voetrug en een breuk in de linker voorvoet, mede gelet op de noodzaak van uitgebreid medisch ingrijpen en behandeling, naar algemeen spraakgebruik aangemerkt moet worden als zwaar lichamelijk letsel.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is het primair ten laste gelegde.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 4 februari 2019 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam en met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Zuiderparkweg en de kruising van die weg met de Ahoyweg,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- terwijl hij de verkeerslichten op die genoemde kruising naderde, extra gas heeft gegeven en (vervolgens) in strijd met een voor hem geldend rood licht uitstralend verkeerslicht die kruising is opgereden en
- zijn snelheid bij het oprijden van die kruising niet zodanig heeft aangepast dat hij, verdachte, zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
- niet heeft opgemerkt dat de bestuurder van een scootmobiel, genaamd [naam slachtoffer] , (inmiddels) doende was die meergenoemde kruising via de aldaar gelegen fietsersoversteekplaats over te steken en
- die [naam slachtoffer] niet heeft laten voorgaan en
- (vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die [naam slachtoffer] , die daardoor ten val is gekomen,
als gevolg waarvan die [naam slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel (te weten een breuk van het linker onderbeen, een diepe verwonding van de linker voetrug en een breuk in de linker voorvoet ) werd toegebracht;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Primair,
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt door zich aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend, onachtzaam en onzorgvuldig in het verkeer te gedragen. De verdachte is met zijn personenauto door een rood verkeerslicht gereden, nadat hij kort daarvoor nog extra gas gaf. Hij is vervolgens in botsing gekomen met een scootmobiel die op dat moment bij de oversteekplaats aan het oversteken was. De bestuurder van de scootmobiel heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 mei 2021 gezien dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een ander verkeersgerelateerd strafbare feit, te weten een (forse) overschrijding van de maximumsnelheid.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 als uitgangspunt genomen. Bij overtreding van dit artikel, waarbij sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout waardoor bij een ander zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt, is als oriëntatiepunt opgenomen: een taakstraf voor de duur van 120 uur alsmede de ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
Daarnaast weegt in het nadeel van de verdachte dat hij reeds eerder is veroordeeld voor een forse snelheidsovertreding, een strafbaar feit dat een zekere relatie heeft met het nu bewezen verklaarde verkeersmisdrijf.
De rechtbank houdt echter, in strafmatigende zin, ook rekening met het volgende.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er in deze zaak geen bijzondere omstandigheden als hier bedoeld. De verdachte is op 4 februari 2019 aangehouden. Op deze datum is de redelijke termijn aangevangen.
Tussen 4 februari 2019 en de datum van dit vonnis ligt een periode van ruim twee jaar en vijf maanden. In de onderhavige zaak is dus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van bijna zes maanden. Omdat deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een taakstraf hebben opgelegd voor de duur van 120 uur. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank in de eerste plaats de verdachte een taakstraf van 90 uur opleggen. In de tweede plaats acht de rechtbank gelet op de inmiddels verstreken termijn een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen niet meer passend, ook gezien het feit dat het rijbewijs van groot belang is voor de verdachte om zijn werkzaamheden te kunnen blijven uitvoeren. Gelet hierop zal de rechtbank de ontzegging van de rijbevoegdheid in voorwaardelijke vorm opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
90 (negentig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
45 (vijfenveertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juli 2021.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 04 februari 2019 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen
dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met
dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of
onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden
zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de
Zuiderparkweg en/of de kruising van die weg met de Ahoyweg,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-terwijl hij de verkeerslichten op die genoemde kruising naderde, extra gas heeft
gegeven en/of (vervolgens) in strijd met een voor hem geldend rood licht
uitstralend verkeerslicht die kruising is opgereden en/of
-zijn snelheid bij het oprijden van die kruising niet zodanig heeft aangepast dat hij,
verdachte, zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de
weg kon overzien en/of waarover deze vrij was en/of
-niet heeft opgemerkt dat de bestuurder van een scootmobiel, genaamd [naam slachtoffer]
, (inmiddels) doende was die meergenoemde kruising via de aldaar
gelegen fietsersoversteekplaats over te steken en/of
-die [naam slachtoffer] niet heeft laten voorgaan en/of
-(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die [naam slachtoffer] , die daardoor
ten val is gekomen,
als gevolg waarvan die [naam slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel (te weten een breuk van
het linker onderbeen, een diepe verwonding van de linker voetrug, een breuk in de
linker voorvoet en een breuk van het schaambeen) of zodanig lichamelijk letsel
werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van
de normale bezigheden is ontstaan;
zulks terwijl hij, verdachte, tijdens en/of korte tijd vóór die botsing, gebruik heeft
gemaakt van een mobiele telefoon;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 februari 2019 te Rotterdam als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer
opestaande weg, de Zuiderparkweg en de kruising van die weg met de Ahoyweg,
zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg/wegen werd veroorzaakt, althans
kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg/wegen werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-terwijl hij de verkeerslichten op die genoemde kruising naderde, extra gas heeft
gegeven en/of (vervolgens) in strijd met een voor hem geldend rood licht
uitstralend verkeerslicht die kruising is opgereden en/of
-zijn snelheid bij het oprijden van die kruising niet zodanig heeft aangepast dat hij,
verdachte, zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de
weg kon overzien en/of waarover deze vrij was en/of
-niet heeft opgemerkt dat de bestuurder van een scootmobiel, genaamd [naam slachtoffer]
, (inmiddels) doende was die meergenoemde kruising via de aldaar
gelegen fietsersoversteekplaats over te steken en/of
-die [naam slachtoffer] niet heeft laten voorgaan en/of
-(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die [naam slachtoffer] ;
zulks terwijl hij, verdachte, tijdens en/of korte tijd vóór die botsing, gebruik heeft
gemaakt van een mobiele telefoon;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)