ECLI:NL:RBROT:2021:7765

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
10/091296-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in drugszaken met betrekking tot de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was. De verdachte werd beschuldigd van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten 1 en 2, die betrekking hadden op het aanwezig hebben van een drugslab en de betrokkenheid daarbij. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte, dat hij in de loods was om te klussen, geloofwaardig was en niet voldoende werd weerlegd door het bewijs. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte bij het drugslab te bevestigen.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel veroordeeld voor feit 3, het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 48,3 gram mefedron in zijn woning. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte dat hij niet op de hoogte was van de pillen in zijn woning ongeloofwaardig, gezien de hoeveelheid en de omstandigheden. De rechtbank heeft een taakstraf van 100 uren opgelegd, waarbij het voorarrest in mindering werd gebracht, zodat er geen uit te voeren taakstraf resteerde. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerder strafblad voor de Opiumwet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/091296-21
Datum uitspraak: 15 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Grave,
raadsvrouw mr. D.J. Troost, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 juli 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest en tot een geldboete van € 40.000,--.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak ten aanzien van de feiten 1 en 2
4.1.1.
Standpunt officier van justitie / standpunt verdediging
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. De verdachte is op 31 maart 2021 aangetroffen bij de loods van de medeverdachte en heeft verklaard dat hij ook in de loods is geweest. Zijn verklaring dat hij geen weet had van het drugslab en enkel daar was om te klussen, acht de officier van justitie niet geloofwaardig, temeer nu dit pas ter terechtzitting naar voren is gebracht.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De verdachte heeft een alternatieve verklaring voor zijn aanwezigheid in de loods op 31 maart 2021 die op basis van het dossier aannemelijk is te noemen. Zijn verklaring dat hij enkel daar was om te klussen wordt ondersteund door verschillende processtukken en er is geen bewijsmiddel dat de juistheid daarvan weerspreekt. Er kan niet worden geconcludeerd of gesteld dat de verdachte die dag daar drugs heeft bewerkt, bereid of aanwezig gehad of dat hij de goederen die onder feit 2 zijn genoemd voorhanden heeft gehad. Deze goederen bevonden zich immers in de ruimtes waar de verdachte niet kwam.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt het volgende vast. Op 31 maart 2021 is in [plaats delict] in een loods van de medeverdachte een drugslab aangetroffen. De medeverdachte is in de loods aangetroffen. De verdachte is kort daarna bij de loods aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij die dag in de loods is geweest om houten hartjes te zagen.
De verdachte heeft voorts (ter terechtzitting) verklaard dat hij daar was om een prinsessenkast te maken voor de dochter van de medeverdachte; hij was bezig houten hartjes te zagen die daarop zouden worden geplakt. Hij mocht enkel in het voorste gedeelte van de loods werken en is om die reden niet in het achterste gedeelte geweest. De aanwezigheid van het drugslab was hem dan ook niet bekend. Daarmee kan worden gezegd dat de verdachte (pas ter zitting) een alternatief scenario heeft gegeven voor (sporen van) zijn aanwezigheid in de loods.
Zijn er contra-indicaties voor dit scenario?
Op 31 maart 2021 is verdachtes DNA – als deel van een mengprofiel – op een halfgelaatsmasker in de loods aangetroffen. Dit halfgelaatsmasker lag in het gedeelte van de loods, waar de verdachte naar eigen zeggen niet mocht komen. Daarnaast is uit het dossier, alsook de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, gebleken dat de verdachte en de medeverdachte sinds januari 2021 ‘betere vrienden’ zijn geworden. De verdachte was toen net zijn eigen baan kwijt en zat zonder dagbesteding. Dit is toevalligerwijs ook het moment waarop een start is gemaakt met het opzetten van het drugslab, zo blijkt uit de verklaring van de medeverdachte.
Deze contra-indicaties vindt de rechtbank in dit geval echter niet voldoende zwaarwegend. Daar tegenover staan omstandigheden die pleiten in het voordeel van de verdachte. Op het moment dat de verdachte bij de loods wordt aangetroffen, verklaart hij direct dat hij ook binnen in de loods is geweest en dat hij daar houten hartjes aan het zagen was. Wanneer de verbalisant in de loods gaat kijken, ziet hij in het voorste gedeelte van de loods deze houten hartjes liggen. Daarbij heeft de verdachte, nadat de medeverdachte al was aangehouden, ruim de tijd gehad om zich uit de voeten te maken; een actie die voor de hand had gelegen indien hij op de hoogte was geweest van de aanwezigheid van een drugslab in de loods. De verdachte blijft echter hangen bij de loods, komt zelf naar de politie lopen en neemt vervolgens op verzoek van de politie plaats in de keuken in afwachting van de komst van politieversterking. Het DNA-mengprofiel dat is aangetroffen op het halfgelaatsmasker kan daarnaast worden verklaard, zoals de verdachte ook zegt, doordat hij het masker tijdens zijn kluswerkzaamheden heeft gebruikt. Dit hoeft niet zonder meer een aanwijzing te zijn dat de verdachte ook in het achtergedeelte van de loods is geweest en zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Het betreft voorts een verplaatsbaar object waarop een DNA-mengprofiel is aangetroffen dat evenzeer matcht met de medeverdachte die naar eigen zeggen het drugslab runde.
Deze omstandigheden ondersteunen de geloofwaardigheid van verdachtes verklaring en maken naar het oordeel van de rechtbank dat genoemd alternatief scenario onvoldoende door het dossier wordt weersproken. Bij het ontbreken van voldoende ander direct bewijs van verdachtes betrokkenheid bij het drugslab acht de rechtbank de beschuldiging van het aanwezig hebben of vervaardigen van de genoemde drugs respectievelijk een rol bij de voorbereidingshandelingen en materialen daartoe niet voldoende onderbouwd.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de slotsom dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 3
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 3 ten laste gelegde. De verdachte was er niet van op de hoogte dat er drugs – anders dan wiet – in zijn woning lagen. Daarnaast kan op basis van dit dossier niet worden vastgesteld welke spullen uit in de woning in beslag zijn genomen, welke stof dit betrof en dat de verdachte dit ook bewust aanwezig heeft gehad.
4.2.2.
Beoordeling
Op basis van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast. In de woning van de verdachte zijn in een trapkast 230 (‘ [naam opdruk] ’) pillen aangetroffen in een pakje aardappelpuree poeder. Deze pillen zijn in beslaggenomen onder nummer [beslagnummer 1] . Daaraan zijn later goednummer [beslagnummer 2] en SIN-nummer [SIN-nummer 1] gekoppeld. Het nettogewicht van de pillen betrof 48,3 gram. Van de pillen is een monster afgenomen voor verder onderzoek en daaraan is het SIN-nummer [SIN-nummer 2] gekoppeld. Uit het rapport van het NFI van 3 juni 2021 leidt de rechtbank vervolgens af dat het monster met SIN-nummer [SIN-nummer 2] mefedron (4-methulmethcathinon, 4-MMC) bevat, een substantie die is vermeld op lijst I van de Opiumwet. Dit leidt tot de conclusie dat 48,3 gram mefedron is aangetroffen in de woning van de verdachte.
De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat deze pillen in zijn trapkast lagen. Hij vermoedt dat iemand deze mogelijk heeft achtergelaten bij een feestje in zijn huis. De rechtbank acht deze verklaring – gelet op de hoeveelheid pillen – ongeloofwaardig en gaat ervan uit dat de verdachte deze pillen aanwezig heeft gehad. Dit betekent dat feit 3, voor zover het betrekking heeft op de 48,3 gram mefedron, wettig en overtuigend bewezen is.
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte nóg 2,1 gram mefedron en 11,6 gram MDMA aanwezig heeft gehad, zoals eveneens ten laste gelegd onder feit 3. Hiervan wordt hij dan ook (partieel) vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
3.
hij, op of omstreeks 1 april 2021 te Hendrik-Ido-Ambacht, opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 48,3 gram , bevattende mefedron (4-methylmethcathinon, 4-MMC) , zijnde mefedron (4-methylmethcathinon, 4-MMC) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:

3..opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet

gegeven verbod.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben in zijn woning van 48,3 gram synthetische drugs (mefedron). Algemeen bekend is dat synthetische drugs grote gezondheidsrisico’s meebrengen voor de gebruikers. Dergelijke stoffen bedreigen de volksgezondheid en brengen ernstige en ondermijnende criminaliteit met zich mee.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 mei 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor de Opiumwet. Nu dit echter geen harddrugs betreft, wordt dit niet meegenomen in de strafmaat.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een taakstraf van 100 uur opleggen. Hierop wordt het voorarrest in mindering gebracht, zodat er geen uit te voeren taakstraf resteert. Bij de bepaling van de duur van de taakstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten en acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder
1en
2ten laste gelegde feiten heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
bewezen, dat de verdachte het onder
3ten laste gelegde feit,
zoals hiervoor omschreven,heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
100 (honderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
0 (nul) urente verrichten taakstraf resteert.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. W.H.S. Duinkerke en N.M. Ketelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 juli 2021.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 31 maart 2021 te [plaats delict] , gemeente
[gemeente] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of verwerkt en/of bewerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk
aanwezig heeft gehad,
ongeveer 19 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, zijnde MDMA en/of
ongeveer 60 milliliter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende GHB, zijnde GHB,
een middel en/of middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)
2.
hij op of omstreeks 31 maart 2021 te [plaats delict] , gemeente [gemeente] ,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer middel(en) vermeld op lijst I van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
voorwerpen en/of stoffen, te weten onder andere:
- meerdere emmers met stempels van diverse logo's en/of
- 100 kg kleurstoffen en/of overige stoffen en/of
- 5 liter GBL en/of
- één of meerdere vat(en) inhoudende 1000 liter met onbekende inhoud en/of
- 2 x12-slags tabletteermachine en/of
- tientallen emmers met daarin verschillende modellen matrijzen voor de
tabletteermachine en/of
- diverse kunststofbakjes en/of
- één of meerdere weegscha(a)l(en) en/of
- één of meerdere volgelaatmasker(s) en/of gasmasker(s) met filters en/of
- administratie met bestellingen en/of afdrukken van/uit Telegram groepen en/of
- een rekenmachine en/of
- één of meerdere grote metalen pannen en/of lepels en/of
-
eenafzuiginstallatie en/of
- één of meerdere jerrycan(s),
voorhanden heeft gehad,
waarvan hij, verdachte en/of zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
(artikelen 10 lid 4, 10 lid 5 en 10a lid 1 ahf/sub 3 Opiumwet, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij, op of omstreeks 1 april 2021 te Hendrik-Ido-Ambacht,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 48,3 en/of 2,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende mefedron (4-methylmethcathinon, 4-MMC) en/of ongeveer 11,6 gram,
in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende MDMA,
zijnde mefedron (4-methylmethcathinon, 4-MMC) en/of MDMA
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)