ECLI:NL:RBROT:2021:772

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
8726839 / CV EXPL 20-29996
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen en bestuurdersaansprakelijkheid in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is de eiseres, vertegenwoordigd door mr. S.R. Markus, een vordering gestart tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.C. Brökling, met betrekking tot een vermeende inbreuk op haar eigendomsrecht. De eiseres stelt dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door over haar boot te beschikken, die in de kelder van een restaurant was gestald. De zaak heeft een complexe achtergrond, waarbij de boot in kwestie in verband staat met faillissementen van verschillende vennootschappen en de rol van de curator. De mondelinge behandeling vond digitaal plaats vanwege coronamaatregelen, waarbij beide partijen met hun gemachtigden aanwezig waren.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres eigenaar van de boot is, op basis van het registratiebewijs dat haar naam vermeldt. Echter, de gedaagde heeft betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld, en de kantonrechter oordeelt dat de eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd om bestuurdersaansprakelijkheid van de gedaagde aan te tonen. De vordering van de eiseres wordt afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde. De uitspraak benadrukt het belang van concrete feiten en omstandigheden bij het aantonen van bestuurdersaansprakelijkheid en onrechtmatig handelen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8726839 / CV EXPL 20-29996
uitspraak: 22 januari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 4 augustus 2020,
gemachtigde: mr. S.R. Markus te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.C. Brökling te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [naam eiseres] ’ respectievelijk ‘ [naam gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 4 augustus 2020, met producties 1 tot en met 11;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 en 2;
  • het tussenvonnis van 15 oktober 2020 van de kantonrechter van deze rechtbank, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het faxbericht van 12 november 2020 van mr. Markus, met producties 12 tot en met 17;
  • het faxbericht van 12 november 2020 van mr. Markus, met aanvullende producties.
1.2.
In verband met de corona-maatregelen heeft de mondelinge behandeling op 23 november 2020 plaatsgevonden via een skypezitting. Hierbij zijn [naam eiseres] in persoon met haar gemachtigde enerzijds en [naam gedaagde] in persoon met zijn gemachtigde anderzijds vanuit hun eigen locatie digitaal in het kader van de mondelinge behandeling verschenen. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Een boot met romp- of identificatienummer [identificatienummer] (hierna: de boot) is eind 2014 gestald in de kelder van restaurant [voormalige naam horecagelegenheid] (thans [naam horecagelegenheid] , en hierna: het restaurant) te Ouddorp.
2.2.
Voornoemd restaurant was gevestigd in een pand dat eigendom is geweest van [naam bedrijf 1] . (hierna: [naam bedrijf 1] ).
2.3.
[naam bedrijf 1] was een dochtervennootschap van [naam vastgoedbedrijf 1] . (hierna: [naam vastgoedbedrijf 1] ). In 2017 is [naam vastgoedbedrijf 1] gefailleerd.
2.4.
Na het faillissement van [naam vastgoedbedrijf 1] heeft mr. P.W.M. Broekmans in zijn hoedanigheid van curator (hierna: de curator) de boot aangetroffen in de kelder van het restaurant.
2.5.
[naam gedaagde] is middellijk bestuurder van [naam vastgoedbedrijf 2] . (hierna: [naam vastgoedbedrijf 2] ) en tevens middellijk bestuurder van [naam bedrijf 2] . (hierna: [naam bedrijf 2] ).
2.6.
[naam bedrijf 2] heeft omstreeks april/mei 2017 door middel van levering het eigendom van het onder 2.2 genoemde pand verkregen.
2.7.
In een e-mail van 26 oktober 2017 heeft de curator aan [naam gedaagde] – voor zover van belang – het volgende bericht:
“Geachte heer [naam gedaagde] ,
Hierbij refereer ik aan ons telefonisch onderhoud van hedenochtend.
Daarin deelde ik U mede dat wat mij betreft de in het geding zijnde speedboot kan worden meegegeven aan de heer / mevrouw [naam eiseres] .
Dat er anderszins beslag op bedoelde boot zou liggen is mij niet bekend, doch ik kan daar uiteraard ook geen garantie voor geven.
(…)”
2.8.
In een e-mail van 2 april 2019 van de curator aan de gemachtigde van [naam eiseres] staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…)
Wel is het juist dat ik ter plaatse ben geweest om de zaak in ogenschouw te nemen en alstoen in de kelder een boot heb zien staan.
In eerste instantie heb ik mij op het standpunt gesteld dat deze boot eigendom zou zijn van [naam bedrijf 1] . dan wel de failliete boedel doch daarna ben ik benaderd door een zekere heer [naam persoon 1] .
Deze deelde mij mede dat de bewuste boot eigendom zou zijn van mevrouw [naam eiseres] en heeft mij eigendomspapieren toegemaild.
Alstoen heb ik afgezien van de eigendomsclaim terzake de in het geding zijnde boot; wat er verder met de boot is gebeurd is mij niet bekend.
(…)”
2.9.
Bij brief van 10 september 2019 heeft de gemachtigde van [naam eiseres] [naam vastgoedbedrijf 2] gesommeerd binnen één week te bevestigen dat [naam eiseres] de boot op korte termijn kan (laten) ophalen.
2.10.
In reactie op voornoemde brief heeft de gemachtigde van [naam gedaagde] per e-mail van 16 september 2019 onder meer het volgende bericht:
“(…)
Ik nam kennis van de stellingen van uw cliënte, cliënte heeft echter op geen enkele manier enige overeenkomst met uw cliënte gesloten met betrekking tot het stallen of bewaren van een boot.
U sommeert cliënte toe te staan een boot bij haar op te halen. Enige juridische grondslag voor die vordering noemt u verder niet. Cliënte heeft met een boot geen enkele bemoeienis gehad en als uw cliënte aldaar een boot gestald heeft gehad, dan is dat volledig voor eigen risico geweest. Zij kent uw cliënte niet en ook de heer [naam persoon 2] niet. Er hebben inderdaad in het verleden wel meerdere mensen gebeld over een gestalde boot, maar dat is lang geleden. Cliënte heeft in ieder geval niemand toestemming gegeven een boot te stallen of weg te halen.
Voor zover cliënte weet staat er geen boot (meer) en als uw cliënte de bewuste boot dan ook niet zelf heeft weggehaald, lijkt het meer voor de hand liggen dat zij dan aangifte bij de politie doet van diefstal in plaats van cliënte daarmee lastig te vallen. Als de boot op een registratienummer staat dan zal de houder daarvan gemakkelijk zijn op te sporen neem ik aan.
(…)”
2.11.
Per e-mail van 2 juli 2020 heeft de gemachtigde van [naam eiseres] [naam gedaagde] gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 5.000,- aan schadevergoeding binnen één week.

3..De vordering

3.1.
[naam eiseres] heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [naam gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 5.798,40, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 5.000,- vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling, met veroordeling van [naam gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft [naam eiseres] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat [naam gedaagde] onrechtmatig jegens haar gehandeld heeft door (feitelijk) over haar boot te beschikken zodat deze niet meer aanwezig is op de plaats van de stalling. Volgens [naam eiseres] heeft [naam gedaagde] over de boot beschikt in hoedanigheid van (middellijk) bestuurder van [naam vastgoedbedrijf 2] (of van haar holding), waardoor hem een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij jegens [naam eiseres] persoonlijk aansprakelijk is. Ook heeft [naam gedaagde] in privé onrechtmatig jegens [naam eiseres] gehandeld zodat hij eveneens persoonlijk aansprakelijk is. [naam eiseres] maakt aanspraak op een schadevergoeding van € 5.000,-, zijnde het aankoopbedrag van de boot. Daarnaast is [naam gedaagde] een bedrag van € 798,40 verschuldigd aan buitengerechtelijk incassokosten inclusief omzetbelasting, omdat [naam eiseres] kosten gemaakt heeft om haar schade vergoed te krijgen.

4..Het verweer

[naam gedaagde] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [naam eiseres] in haar vordering, dan wel tot afwijzing van die vordering, met veroordeling van [naam eiseres] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW. [naam gedaagde] heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. [naam gedaagde] heeft betwist dat [naam eiseres] eigenaar van de boot is, nu het kentekenbewijs zoals overgelegd als productie 1 bij dagvaarding dateert van 2012 en [naam eiseres] bovendien geen aangifte heeft gedaan van de verdwijning van de boot. Niet [naam vastgoedbedrijf 2] maar [naam bedrijf 2] is eigenaar van het pand geworden. Volgens [naam gedaagde] is onduidelijk op grond waarvan hij in persoon een verwijt kan worden gemaakt. [naam gedaagde] heeft geen beschikking gehad over de boot. Anders dan de heer [naam persoon 1] kennelijk beweert, heeft de boot ook nooit in de tuin van [naam gedaagde] gestaan. Daar komt bij dat [naam bedrijf 2] het pand geleverd heeft gekregen van [naam bedrijf 1] en niet van [naam vastgoedbedrijf 2] . Op het moment van levering was het pand reeds gesloten na ontdekking van een drugslab. In het taxatierapport dat voorafgaand aan de koop is opgesteld, staat vermeld dat het pand leeg en niet meer in gebruik was. Door [naam gedaagde] is ook aangevoerd dat, als er al een boot zou hebben gestaan, hij geen enkele verplichting had om de huidige eigenaar van de boot te achterhalen en dat hij de boot niet heeft verkocht of prijsgegeven. Voorts heeft [naam gedaagde] aangevoerd dat de huidige dagwaarde van de boot niet gelijk kan zijn aan de aanschafwaarde van € 5.000,-, gelet op de afschrijving en het feit dat de boot kennelijk in een kelder vol met water heeft gestaan. Met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke kosten is aangevoerd dat de facturen niet op naam van [naam eiseres] staan, maar op naam van een derde, te weten [naam bedrijf 3] . Bovendien kan de (summiere) correspondentie niet worden aangemerkt als werkzaamheden buiten rechte.

5..De beoordeling

5.1.
Vast staat dat de boot sinds eind 2014 gestald is geweest in de kelder van het restaurant en dat de boot op enig moment is verdwenen. In geschil is of [naam gedaagde] ter zake die verdwijning onrechtmatig gehandeld heeft jegens [naam eiseres] en gehouden is tot betaling van een bedrag van € 5.000,- aan schadevergoeding.
5.2.
Voor de beantwoording van deze vraag is het van belang om vast te stellen dat [naam eiseres] eigenaar van de boot is, nu alleen in dat geval sprake kan zijn van onrechtmatig handelen door [naam gedaagde] jegens haar in de vorm van een inbreuk op haar eigendomsrecht. Immers, indien dat niet het geval is, dan kan [naam gedaagde] niet gehouden worden tot betaling van enig bedrag aan [naam eiseres] .
5.3.
Anders dan [naam gedaagde] heeft aangevoerd, is de kantonrechter van oordeel dat uit het door [naam eiseres] overgelegde registratiebewijs voldoende is gebleken dat [naam eiseres] eigenaar is van de boot. Op het registratiebewijs staat het romp- of identificatienummer [identificatienummer] van de boot vermeld en tevens de naam van [naam eiseres] . Dat dit bewijs dateert van 6 juni 2012 en dat [naam eiseres] geen aangifte heeft gedaan van de verdwijning van de boot, doet daar niet aan af. Dit betekent dat toegekomen wordt aan de beantwoording van de vraag of [naam gedaagde] ter zake de verdwijning onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam eiseres] .
5.4.
[naam eiseres] heeft [naam gedaagde] verweten dat hem, in zijn hoedanigheid van middellijk bestuurder van [naam vastgoedbedrijf 2] , een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, omdat hij niet zomaar mocht beschikken over de boot in de kelder van het pand, hij geen enkele moeite heeft gedaan om de eigenaar van de boot te achterhalen en deze heeft verkocht of prijsgegeven. Nu niet [naam vastgoedbedrijf 2] maar [naam bedrijf 2] eigenaar is geworden van het pand, begrijpt de kantonrechter de stelling van [naam eiseres] aldus dat zij [naam bedrijf 2] heeft bedoeld in plaats van [naam vastgoedbedrijf 2] .
5.5.
Om te beoordelen of [naam gedaagde] als middellijk bestuurder van [naam bedrijf 2] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, dient eerst vastgesteld te worden of [naam bedrijf 2] onrechtmatig gehandeld heeft jegens [naam eiseres] . Daartoe wordt als volgt overwogen.
5.6.
Vooropgesteld wordt dat de boot zich thans niet meer in de kelder van het pand bevindt. Door [naam gedaagde] is aangevoerd dat de boot reeds op het moment van levering van het pand niet (meer) aanwezig was. De kantonrechter acht dit standpunt ongeloofwaardig nu de curator in een e-mail heeft verklaard dat hij na het faillissement de boot in de kelder heeft zien staan en omdat hij [naam gedaagde] in oktober 2017, dus na de levering van het pand, heeft bericht dat de boot aan de heer of mevrouw [naam eiseres] kan worden meegegeven. Gelet hierop heeft [naam gedaagde] onvoldoende gemotiveerd betwist dat de boot in het pand aanwezig was en is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende komen vast te staan dat de boot zich op het moment van levering van het pand aan [naam bedrijf 2] in de kelder bevond. Dit betekent dat [naam bedrijf 2] met betrekking tot de boot de plicht had zich als een goed huisvader te gedragen. Zij is daarin kennelijk tekortgeschoten nu gebleken is dat de boot is verdwenen. Als middellijk bestuurder van [naam bedrijf 2] mocht van [naam gedaagde] verwacht worden dat hij openheid van zaken zou geven over die verdwijning toen hem daarom gevraagd werd. Nu hij dat heeft nagelaten en geen enkele duidelijke verklaring heeft gegeven, kan er veronderstellende wijs vanuit worden gegaan dat [naam bedrijf 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam eiseres] .
5.7.
Het vorenstaande brengt met zich dat wordt toegekomen aan de beoordeling van de vraag of [naam gedaagde] als middellijk bestuurder van [naam bedrijf 2] aansprakelijk is voor het onrechtmatig handelen van de vennootschap. Hij kan – naast de vennootschap – slechts persoonlijk aansprakelijk gehouden worden, als hem ter zake van het onrechtmatig handelen van [naam bedrijf 2] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt op de grond dat hij dat handelen in verband met de kenbare belangen van [naam eiseres] als benadeelde had behoren te voorkomen.
5.8.
Overwogen wordt dat van [naam eiseres] verwacht mag worden dat zij concrete feiten en/of omstandigheden aandraagt om bestuurdersaansprakelijkheid aan te kunnen nemen, gelet ook op de hoge lat die daarvoor geldt. Nu zij dat heeft nagelaten, brengt dat met zich dat [naam gedaagde] in zijn hoedanigheid van middellijk bestuurder niet aansprakelijk kan worden gehouden voor het veronderstelde onrechtmatig handelen van [naam bedrijf 2] . Dit betekent dat de vordering ter zake [naam gedaagde] als middellijk bestuurder van [naam bedrijf 2] wordt afgewezen.
5.9.
Door [naam eiseres] is voorts gesteld dat [naam gedaagde] in privé onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en dat hij daarvoor persoonlijk aansprakelijk is. Zij heeft niet toegelicht welke specifieke gedraging hem in privé wordt verweten. Voor zover zij heeft willen stellen dat [naam gedaagde] de boot heeft verkocht of prijsgegeven, heeft zij dit gelet op de gemotiveerde betwisting van [naam gedaagde] onvoldoende (nader) onderbouwd. Het gestelde onrechtmatig handelen van [naam gedaagde] jegens haar is derhalve niet komen vast te staan. Dit geldt temeer nu [naam gedaagde] geen eigenaar is (geweest) van het pand. Gelet op het vorenstaande is de vordering ter zake niet toewijsbaar.
5.10.
[naam eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, aan de zijde van [naam gedaagde] tot aan deze uitspraak begroot op € 600,- aan gemachtigdensalaris, te weten twee punten à € 300,- per punt.
5.11.
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als in de beslissing vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
5.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten wordt toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [naam gedaagde] vastgesteld op € 600,- aan salaris voor de gemachtigde; voornoemd bedrag vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening; en indien [naam eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op € 120,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Ook is [naam eiseres] de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
[46009]