ECLI:NL:RBROT:2021:7671

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
9348161
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over conservatoir beslag op zeeschepen en loonvorderingen van zeevarenden

In deze zaak, die op 5 augustus 2021 door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers, bestaande uit een groep zeevarenden, een kort geding aangespannen tegen Garnet Maritime Ltd, de eigenaar van het schip waarop zij werkzaam zijn. De eisers vorderen onder andere betaling van achterstallig loon en de kosten van het door hen gelegde conservatoir beslag op het schip. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van het Verdrag tot vaststellen van enige eenvormige regels betreffende conservatoir beslag op zeeschepen, aangezien de loonvordering is ontstaan tijdens het verblijf van het schip in de haven van Rotterdam.

De kantonrechter heeft de vorderingen van eisers beoordeeld en geoordeeld dat de eerste twee vorderingen, betreffende achterstallig loon tot 1 juli 2021 en het loon vanaf 1 juli 2021 tot aan de repatriëring, toewijsbaar zijn. Garnet heeft erkend dat het loon verschuldigd is en heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde rente. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de kosten van het gelegde beslag toewijsbaar zijn als onderdeel van de proceskostenveroordeling. De vordering met betrekking tot de kosten van repatriëring is ingetrokken, en de kantonrechter heeft zich onbevoegd verklaard om hierover te oordelen.

In de beslissing heeft de kantonrechter Garnet veroordeeld tot betaling van de achterstallige lonen en de beslagkosten, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat Garnet onmiddellijk aan de veroordelingen moet voldoen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kantonrechter heeft de kosten van de procedure voor Garnet vastgesteld en veroordeeld tot betaling aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9348161 VV EXPL 21-314
uitspraak: 5 augustus 2021
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van

1..[eiser 1],

wonende te [woonplaats eiser 1],
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2],
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats eiser 3],
4.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats eiser 4],
5.
[eiser 5],
wonende te [woonplaats eiser 5],
6.
[eiser 6],
wonende te [woonplaats eiser 6],
7.
[eiser 7],
wonende te [woonplaats eiser 7],
8.
[eiser 8],
wonende te [woonplaats eiser 8],
9.
[eiser 9],
wonende te [woonplaats eiser 9],
10.
[eiser 10],
wonende te [woonplaats eiser 10],
11.
[eiser 11],
wonende te [woonplaats eiser 11],
12.
[eiser 12],
wonende te [woonplaats eiser 12],
13.
[eiser 13],
wonende te [woonplaats eiser 13],
eisers,
gemachtigden: mr. R.J. Wybenga en mr. D.R.J.M. van Luyken te Rotterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Garnet Maritime Ltd,
gevestigd te Majuro (Marshalleilanden),
gedaagde,
gemachtigden: mr. E. Jacobs en mr. J. Blussé van Oud-Alblas te Rotterdam.
Eisers worden hierna gezamenlijk ‘eisers’ genoemd en als het nodig is ze individueel te benoemen bij hun achternaam. Gedaagde wordt hierna ‘Garnet’ genoemd.

1..De procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • de dagvaarding met producties van 23 juli 2021;
  • de e-mail met een wijziging van eis van 29 juli 2021;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak op 29 juli 2021;
  • de e-mail van mr. R.J. Wybenga van 4 augustus 2021.

2..De feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:
2.1
Eisers werk(t)en als zeevarenden op het schip ‘[naam schip]’. Garnet is eigenaar van dit schip en de werkgever van eisers. Het schip vaart onder Panamese vlag.
2.2
Het schip bevindt zich sinds oktober 2020 in de haven van Rotterdam. Eisers hebben op 17 juli 2021 conservatoir vreemdelingenbeslag laten leggen op de ‘[naam schip]’ (artikel 765 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

3..Het geschil en de beoordeling daarvan

rechtsmacht
3.1
Het Verdrag tot vaststellen van enige eenvormige regels betreffende conservatoir beslag op zeeschepen (Brussel, 1952) bepaalt, voor zover in deze zaak van belang:
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit verdrag worden de volgende uitdrukkingen gebezigd in de hierna weergegeven betekenis:
1. ‘ zeerechtelijke vordering’ betekent een vordering voortvloeiende uit:
(…)
m. lonen van de kapitein, officieren of bemanning;
(…)
Artikel 7 Bevoegde rechter bodemgeschil
1. De gerechten van de Staat, waar het beslag is gelegd, hebben rechtsmacht een uitspraak te doen in het bodemgeschil, indien deze gerechten bevoegd zijn krachtens de interne wet van de Staat waar het beslag is gelegd, of in de volgende gevallen, te weten:
(…)
b. indien de zeerechtelijke vordering is ontstaan in de Verdragsluitende Staat, waar het
beslag is gelegd.
(…)’
3.2
De Nederlandse rechter heeft in deze zaak op grond van het genoemde Verdrag rechtsmacht voor zover het gaat om het loon dat eisers vorderen. De loonvordering is immers ontstaan tijdens het verblijf van de ‘[naam schip]’ in de haven van Rotterdam.
bevoegdheid kantonrechter Rotterdam
3.3
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (‘Rv’) bepaalt in artikel 10 dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in het geval, bedoeld in artikel 767 Rv. In dat artikel 767 is bepaald dat een eis in een hoofdzaak ingesteld kan worden bij de rechtbank waarvan de voorzieningenrechter verlof tot het leggen van beslag heeft verleend. Voor het leggen van het onder 2.2 genoemde beslag heeft de rechtbank in Rotterdam op grond van artikel 728 Rv verlof verleend. De rechtbank Rotterdam is daarom bevoegd kennis te nemen van het door eisers voorgelegde geschil. Omdat het gaat om een vordering die voortvloeit uit arbeidsovereenkomsten, is de kantonrechter bevoegd.
spoedeisend belang
3.4
Een loonvordering is naar haar aard spoedeisend. De vordering van eisers kan daarom in dit kort geding in behandeling worden genomen.
vorderingen
3.5
Eisers stellen onder het ‘mitsdien’ van hun dagvaarding vijf met Romeinse cijfers aangeduide vorderingen in. Deze vijf vorderingen worden hierna besproken.
vordering I
3.6
De eerste vordering gaat over achterstallig loon tot 1 juli 2021. De kantonrechter heeft zoals overwogen onder 3.2 rechtsmacht om hierover een oordeel te geven. Garnet erkent dit loon verschuldigd te zijn en zij voert tegen de gevorderde rente geen verweer. Vordering I is daarom toewijsbaar zoals hierna vermeld.
vordering II
3.7
De tweede vordering gaat om het loon van eisers vanaf 1 juli 2021 tot de dag dat zij zijn gerepatrieerd. Ook wat deze vordering betreft heeft de kantonrechter rechtsmacht. Garnet voert geen verweer tegen deze vordering en ook niet tegen de gevorderde rente. Ook deze vordering is daarom toewijsbaar zoals hierna vermeld.
vordering III
3.8
De derde vordering ziet op de kosten van het door eisers gelegde beslag. Deze kosten zijn als onderdeel van de proceskostenveroordeling toewijsbaar. Het onder 3.3 genoemde artikel 767 Rv bepaalt ook (‘de vordering ter zake van de beslagkosten daaronder begrepen’) dat de beslagkosten onderdeel van de vordering kunnen uitmaken. Eisers vorderen rente over de beslagkosten vanaf de dag dat deze kosten opeisbaar werden maar omdat eisers niet vermelden welke dag dit dan is, is de rente over de beslagkosten, net als de rente over de overige proceskosten, toewijsbaar vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis.
vordering IV
3.9
Eisers hebben de onder IV genoemde vordering ingetrokken. De kantonrechter gaat ervan uit dat deze intrekking ook ziet op de gevorderde kosten van de repatriëring. In het geval de intrekking daar niet op zou zien, is het zo dat het onder 3.1 genoemde Verdrag de kantonrechter geen rechtsmacht toekent om daar een oordeel over te geven, zodat de kantonrechter zich wat die vordering betreft onbevoegd zou verklaren.
vordering V
3.1
Eisers vorderen Lozenge te veroordelen tot betaling van € 13.700,00 aan kosten om een voor tenuitvoerlegging vatbare titel te verkrijgen. Het Verdrag geeft de Nederlandse rechter ook geen rechtsmacht om hierover een oordeel te geven, zodat de kantonrechter zich wat die vordering betreft onbevoegd zal verklaren.
kosten van de procedure
3.11
Garnet is de overwegend in het ongelijk gestelde partij. Zij wordt daarom veroordeeld in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de onder 3.8 genoemde beslagkosten.
uitvoerbaar bij voorraad
3.12
Dit vonnis wordt zoals eisers vorderen ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis, Garnet in de tussentijd wel alvast aan de veroordelingen moet voldoen.

4..De beslissing

De kantonrechter,
recht doende in kort geding:
- verklaart zich onbevoegd van vordering V onder 3.10 kennis te nemen;
- veroordeelt Garnet om aan eisers hun hierna te noemen achterstallig loon tot 1 juli 2021 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente naar Panamees recht vanaf de dag dat de bedragen opeisbaar zijn geworden, te weten steeds met ingang van de eerste dag volgende op de maand waarop het loon betrekking heeft, tot aan de dag van de algehele betaling:
- [eiser 1] $ 34.669,00
- [eiser 2] $ 22.048,00
- [eiser 3] $ 9.753,00
- [eiser 4] $ 34.040,00
- [eiser 5] $ 22.048,00
- [eiser 6] $ 4.652,00
- [eiser 7] $ 4.652,00
- [eiser 8] $ 4.652,00
- [eiser 9] $ 4.882,00
- [eiser 10] $ 4.541,00
- [eiser 11] $ 4.541,00
- [eiser 12] $ 5.966,00
- [eiser 13] $ 4.458,00
- veroordeelt Garnet om aan de eisers die na 30 juni 2021 nog aan boord van de ‘[naam schip]’ zijn dan wel waren, per dag per eiser de hierna te noemen bedragen te betalen, tot de datum waarop de betreffende eiser gerepatrieerd is, te vermeerderen met de wettelijke rente naar Panamees recht vanaf de dag dat de bedragen opeisbaar zijn geworden, te weten steeds met ingang van de eerste dag volgende op de maand waarop het loon betrekking heeft, tot aan de dag van algehele betaling en wat eisers [eiser 1] en [eiser 3] betreft te vermeerderen met $ 25,00 per dag vanaf 25 juli 2021 (zijnde de repatriëringdatum van [eiser 2]):
- [eiser 1] $ 437,00
- [eiser 2] $ 317,00
- [eiser 3] $ 123,00
- [eiser 4] $ 433,00
- [eiser 5] $ 317,00
- [eiser 6] $ 57,00
- [eiser 7] $ 57,00
- [eiser 8] $ 57,00
- [eiser 9] $ 45,00
- [eiser 10] $ 52,00
- [eiser 11] $ 52,00
- [eiser 12] $ 73,00
- veroordeelt Garnet in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van eisers vastgesteld op € 98,52 aan kosten voor de dagvaarding, € 85,00 aan griffierecht, € 996,00 aan salaris voor de gemachtigden en € 1.436,08 aan beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis tot aan de dag van de algehele betaling, en voor het geval Garnet niet binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis vrijwillig aan de veroordeling voldoet, begroot op € 131,00 aan nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 aan betekeningskosten als betekening van dit vonnis plaatsvindt;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686