In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap Du Pont de Nemours (Nederland) B.V. en een werknemer, aangeduid als [verweerder]. De werknemer verscheen op 15 maart 2021 met verkoudheidsklachten op het werk, ondanks herhaaldelijk advies van collega's om naar huis te gaan. Twee dagen later meldde hij zich ziek en bleek hij positief getest op het coronavirus. DuPont verzocht de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van verwijtbaar handelen van de werknemer, onder verwijzing naar de coronagedragsregels en het verzuimprotocol van het bedrijf.
De kantonrechter oordeelde dat de werknemer verwijtbaar had gehandeld door met verkoudheidsklachten te werken en niet naar huis te gaan, wat in strijd was met de interne coronaregels. Echter, de rechter concludeerde dat dit verwijtbare gedrag niet voldoende was om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, gezien de omstandigheden van de coronapandemie en het feit dat de werknemer zich de volgende dag ziek meldde en zich liet testen. De rechter oordeelde dat de arbeidsverhouding niet zodanig verstoord was dat ontbinding gerechtvaardigd was op basis van verwijtbaar handelen.
DuPont had ook een verzoek ingediend op basis van een verstoorde arbeidsverhouding, wat de rechter wel toewijsbaar achtte. De kantonrechter concludeerde dat het vertrouwen in de werknemer door zijn handelen was geschaad en dat herstel van de arbeidsrelatie niet mogelijk was. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 oktober 2021, en de werknemer kreeg recht op een transitievergoeding van € 23.311,68. De rechter wees de vordering van de werknemer om een billijke vergoeding af, omdat er geen ernstig verwijtbaar handelen van DuPont was aangetoond.