ECLI:NL:RBROT:2021:765

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
10/996585-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude en taakstraf voor onvolledige bedrijfsadministratie in een sushi-restaurant

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 januari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij belastingfraude in de vorm van het onvolledig voeren en bewaren van de bedrijfsadministratie van een sushi-restaurant. De verdachte, die middellijk aandeelhouder en medebestuurder was van het restaurant, werd beschuldigd van het opzettelijk niet voldoen aan de administratie- en bewaarplicht zoals voorgeschreven door de belastingwetgeving. De rechtbank oordeelde dat de verdachte feitelijke leiding had gegeven aan de verboden gedragingen, wat resulteerde in te weinig belastingheffing. De officier van justitie had vrijspraak geëist voor het primair ten laste gelegde, maar de rechtbank verklaarde het subsidiair ten laste gelegde bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, waarbij de rechtbank rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van de strafprocedure. De rechtbank benadrukte de ernst van belastingfraude en de gevolgen daarvan voor de gemeenschap, maar nam ook de financiële situatie van de verdachte in overweging. De uitspraak is een voorbeeld van hoe de rechtbank omgaat met belastingdelicten en de verantwoordelijkheden van bestuurders in dergelijke situaties.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996585-17
Datum uitspraak: 25 januari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. P. de Haas, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. van de Kerkhof heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en tot een geldboete van € 7.500,-, subsidiair 70 dagen hechtenis.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
Het openbaar ministerie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging op de volgende grond.
Uit het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten (het Protocol) volgt dat een zaak moet worden aangemeld voor een mogelijke strafrechtelijke vervolging wanneer sprake is van een vermoeden van opzet en het nadeelbedrag € 100.000,- of meer bedraagt. Aan deze voorwaarden is niet voldaan, de berekening van het nadeel door de Belastingdienst/FIOD is gekunsteld, onnauwkeurig en onbetrouwbaar en komt volgens eigen berekening door de verdediging niet boven een bedrag van € 100.000,- uit.
4.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer.
4.3.
Beoordeling
In het Protocol wordt als uitgangspunt voor vervolging genomen dat sprake moet zijn van een
vermoedenvan opzet en een nadeelbedrag van € 100.000,- of meer. Aan dit uitgangspunt is in deze zaak voldaan. De omstandigheid dat achteraf op grond van de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek zou blijken dat het nadeel niet eenvoudig kan worden vastgesteld of lager is dan € 100.000,-, waarbij overigens het nadeel in deze zaak door de FIOD is berekend op een totaal van meer dan € 100.000,-, doet daar niet aan af. De discussie over de omvang van de benadeling kan worden gevoerd voor de strafrechter. Dit betekent dat de beslissing om de verdachte te vervolgen niet in strijd met het vervolgingsbeleid is genomen.
4.4.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen en het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak primair ten laste gelegde zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.2.
Bewijswaardering subsidiair ten laste gelegde
5.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs en heeft daartoe - kort zakelijk samengevat weergegeven - aangevoerd dat [naam horecagelegenheid] (hierna [naam horecagelegenheid] ) geen strafbaar feit heeft gepleegd, omdat
[naam horecagelegenheid] een professionele accountant ingeschakeld had om de bedrijfsadministratie op een bij de belastingwet voorgeschreven wijze te voeren en dat de vastlegging hierin voldoende was voor toetsing op volledigheid voor de Belastingdienst. Er is enkel een voor discussie vatbare informatiebeschikking dat de administratie niet op een bij de belastingwet voorgeschreven wijze gevoerd werd, terwijl [naam horecagelegenheid] niet wist dat dit niet gebeurd was. Uit het dossier kan voorts bij [naam horecagelegenheid] geen opzet worden afgeleid, ook niet in voorwaardelijke zin. Het tenlastegelegde feit kan [naam horecagelegenheid] dan ook niet worden toegerekend. Bovendien kan de verdachte op grond van het dossier niet als feitelijke leidinggevende worden aangemerkt.
5.2.2.
Beoordeling
Inleiding
[naam horecagelegenheid] was een sushi-restaurant volgens het concept “all-you-can-eat” met een afhaalbalie voor maaltijden. In het restaurant konden gasten per tafel via een Tablet Menu Card (hierna TMC) in een aantal gangen hun maaltijd bestellen. Dranken konden worden besteld bij de ober. De maaltijdbestellingen werden via de TMC geprint voor de keuken en deze bonnetjes dienden voor de handmatige invoer in het kassasysteem PC-lin. De gasten konden contant of via een pinautomaat betalen en ontvingen een geprinte kassabon.
Inhoudelijke beoordeling
[naam horecagelegenheid] is als belastingplichtige de normadressaat van het bepaalde in artikel 52 van de Algemene wet Rijksbelasting (hierna Awr) en in artikel 34 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Ingevolge die bepalingen is zij verplicht een zodanige administratie te voeren en bescheiden en gegevensdragers te bewaren dat hieruit te allen tijde al de door haar geleverde goederen en verrichte diensten en andere rechten en verplichtingen van alle voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens duidelijk moeten blijken.
Uit het door Belastingdienst ingestelde boekenonderzoek bij [naam horecagelegenheid] in het kader van de omzet- en vennootschapsbelasting en uit de onherroepelijke informatiebeschikking van de Belastingdienst van 24 december 2015 is gebleken dat de administratie van [naam horecagelegenheid] op essentiële onderdelen niet voldeed aan de administratie- en bewaarplicht voor de belastingheffing als bedoeld in artikel 52 Awr. Hierdoor waren het goederen- en geldverkeer en de omzet niet controleerbaar op juistheid en volledigheid in de tenlastegelegde periode.
[naam horecagelegenheid] voerde geen voorraadadministratie en bewaarde geen pak- en leveringsbonnen van haar inkopen. De Belastingdienst kon hierdoor de doorstroom van de ingekochte ingrediënten van de etenswaren en dranken aan gasten geserveerde maaltijden en dranken niet volgen, en zo ook geen (sluitende) goederenbeweging opstellen. De Belastingdienst had hierdoor ook onvoldoende inzicht in de volledigheid en juistheid van de verantwoorde omzet.
De dagelijkse reserveringen door gasten, de handgeschreven en de geprinte bonnen voor de bestelde dranken en de keukenbonnen van bestelde maaltijden werden niet bewaard. De transactiegegevens c.q. detailinformatie van de bestellingen via de TMC over de periode van 16 oktober 2013 tot met 2014 bleken niet volledig te zijn bewaard en de fooien voor het werkzame personeel werden niet apart geregistreerd. De transactiegegevens c.q. detailinformatie van het kassasysteem over de periode van 1 oktober 2012 tot en met 31 december 2014 waren niet bewaard. Daarnaast waren er geen back-upgegevens van het kassasysteem over 2012 tot en met 2014 beschikbaar voor de Belastingdienst.
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat de administratie van [naam horecagelegenheid] op wezenlijke onderdelen onvolledig is gevoerd en bewaard en dat dit opzettelijk is gedaan, gelet op de aard en de omvang van voornoemde gebreken en het structurele karakter hiervan over een periode van bijna twee jaar. De rechtbank is van oordeel dat dit strekt tot te weinig belastingheffing. Het is vaste jurisprudentie dat aan het strekkingsvereiste is voldaan als de gedraging naar haar aard en in het algemeen geschikt is om ertoe te leiden dat onvoldoende belasting wordt geheven. De rechtbank is van oordeel dat het onvolledig voeren van de administratie (gelet op zoveel omissies) daartoe zeker geschikt is en dat het op grond van algemene ervaringsregels waarschijnlijk is dat een dergelijke handelswijze ertoe leidt dat te weinig belasting wordt afgedragen.
Het enkele feit dat een professioneel accountant was ingeschakeld voor het voeren van de boekhouding maakt dit niet anders, nu [naam horecagelegenheid] zelf de normadressaat was.
De voormelde strafbare gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon, omdat het (zij het onvolledig en onjuist) voeren en bewaren van een administratie past binnen de normale bedrijfsvoering van [naam horecagelegenheid] . [naam horecagelegenheid] vermocht immers beschikken of het onjuist en onvolledig administreren en bewaren van de bedrijfsadministratie binnen [naam horecagelegenheid] al dan niet zou plaatsvinden. [naam horecagelegenheid] heeft dit blijkens de feitelijke gang van zaken ook aanvaard of placht dit te hebben aanvaard. De onderhavige strafbare gedraging was voorts haar dienstig omdat zij hierdoor een potentieel financieel voordeel verworven heeft. Gelet op het voorgaande kan de verboden gedraging als zodanig de rechtspersoon redelijkerwijze worden toegerekend.
De verdachte bezat middellijk via [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] 40% van de aandelen van [naam horecagelegenheid] en was medebestuurder van [naam bedrijf 2] De verdachte bezat via [naam bedrijf 1] middellijk 65% van de aandelen van [naam bedrijf 3] en was enig bestuurder van deze vennootschap.
De verdachte heeft namens [naam bedrijf 2] , die de eigenaar was van de gedeponeerde handelsnaam/woordmerk [handelsnaam/woordmerk] , all you can eat, als franchisegever, een franchiseovereenkomst gesloten met [naam horecagelegenheid] . Deze overeenkomst werd door [naam persoon 1] , de toenmalige echtgenote van de verdachte, als bestuurder van [naam horecagelegenheid] ondertekend. Op grond hiervan moest [naam horecagelegenheid] 2,5% van haar behaalde bruto omzet voor administratieve adviezen en € 500,- per maand voor administratieve ondersteuning afdragen aan [naam bedrijf 2]
De verdachte heeft bovendien op 1 januari 2014 namens [naam bedrijf 3] een managementovereenkomst met [naam horecagelegenheid] gesloten die wederom door [naam persoon 1] namens [naam horecagelegenheid] ondertekend werd. In deze overeenkomst is opgenomen dat de verdachte het feitelijk beheer voerde binnen [naam horecagelegenheid] tegen een jaarlijkse vergoeding van € 246.840,-.
De verdachte had op grond van het bovengenoemde grote (financiële) belangen in [naam horecagelegenheid] en op papier de leiding in [naam horecagelegenheid] . Uit de hieronder weergegeven verklaringen en feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat de verdachte ook in de praktijk daadwerkelijk feitelijk leiding heeft gegeven binnen [naam horecagelegenheid] .
[naam persoon 1] heeft bij de FIOD verklaard dat haar feitelijke functie binnen [naam horecagelegenheid] kok was in het restaurant van [naam horecagelegenheid] en dat zij zich verder niet bemoeide met de gang van zaken. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat er bij de start van [naam horecagelegenheid] geen franchisenemer te vinden was, dat [naam bedrijf 2] daarom zoveel aandelen in [naam horecagelegenheid] ging houden en voor het aanstellen van [naam persoon 1] als bestuurder is gekozen. De rechtbank leidt hieruit af dat [naam persoon 1] slechts ‘op papier’ bestuurder was van [naam horecagelegenheid] .
[naam persoon 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij zich als bedrijfsleider bezighield met verschillende taken op de werkvloer als het tellen van de dagelijkse kas, het aansturen van het personeel en het ontvangen van gasten in het restaurant. Hij heeft voorts verklaard dat de verdachte zijn leidinggevende en eerste aanspreekpunt was voor overleg en bij problemen. De verdachte kwam regelmatig (een aantal malen per maand) langs in het restaurant en controleerde daarbij of de zaken goed verliepen of deed inspecties in de keuken op het gebied van hygiëne.
De verdachte heeft bij de FIOD verklaard dat hij het management op afstand voerde voor [naam horecagelegenheid] . Hij heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat hij met de accountant overlegde over de cijfers voor de inning van zijn management fee en dat hij het dagelijkse kasgeld van [naam horecagelegenheid] stortte bij de bank. De verdachte besliste ook over bedrijfsinvesteringen als de aanschaf van TMC en PC-lin en was namens [naam horecagelegenheid] gesprekspartner voor de accountant. De verdachte had tevens bij de accountant inzicht in de jaarcijfers van [naam horecagelegenheid] , zo verklaarde hij.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de werkzaamheden van zowel [naam persoon 1] als [naam persoon 2] slechts zijn te kwalificeren als uitvoerend van aard en dat de verdachte de rol van beleidsbepaler had in [naam horecagelegenheid] . De verdachte had immers de algehele leiding in [naam horecagelegenheid] , was op de hoogte van de gang van zaken in het restaurant, had inzicht in de jaarcijfers van [naam horecagelegenheid] , nam beslissingen over bedrijfsinvesteringen en vertegenwoordigde de vennootschap in het zakelijke verkeer met derden.
De verdachte heeft bovendien, terwijl hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden was als beleidsbepaler en feitelijke leidinggevende, geen effectieve (controle)maatregelen getroffen ter voorkoming van de verboden gedraging.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden tenlastegelegde gedraging in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.
5.2.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande wordt het verweer in al haar onderdelen verworpen.
Er is voldoende wettig en overtuigend bewijs voor bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
[naam horecagelegenheid] ( [naam horecagelegenheid] ) in de periode 1 januari 2014 tot en met 20 oktober 2015 te Rotterdam, als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voeren van een administratie, overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk
niet op zodanige wijze een administratie heeft gevoerd van haar vermogenstoestand en alles betreffende haar bedrijf en werkzaamheden en daartoe de nodige boeken en/of bescheiden en andere gegevensdragers heeft bewaard dat te alle tijde haar rechten en verplichtingen en voor de heffing van belastingen overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken, terwijl
die feiten (telkens) er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven
immers, heeft [naam horecagelegenheid]
- (als ondernemer) (in strijd met artikel 34 van de Wet op de omzetbelasting 1968) geen aantekeningen gehouden van alle door haar, [naam horecagelegenheid] , verrichtte leveringen van goederen en verleende diensten (m.b.t. het in het kader van de exploitatie van het restaurant/de onderneming verkochte gerechten en dranken, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen voeren, opzettelijk, niet op een zodanige wijze de administratie voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, terwijl de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de bovenomschreven gedragingen
en
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het bewaren van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, opzettelijk niet de nodige boeken, bescheiden en andere gegevensdragers bewaren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, terwijl de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de bovenomschreven gedragingen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten en omstandigheden waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft opzettelijk over een periode van eenentwintig maanden feitelijke leiding gegeven aan het onvolledig voeren en bewaren van een bedrijfsadministratie van een groot sushirestaurant. De geldstroom en het goederenverkeer waren in de administratie onvolledig geregistreerd en fiscaal relevante (digitale) stukken en bescheiden werden niet bewaard. Een onderneming die de beschikking heeft over grote hoeveelheden geld dient er te allen tijde voor te zorgen dat haar geld- en goederenstroom inzichtelijk is voor de Belastingdienst. Die moet op een eenvoudige wijze kunnen vaststellen dat de omzet volledig is en dat de verschuldigde belastingen zijn afgedragen. De verdachte heeft met zijn handelen de controle belemmerd en zich zodoende schuldig gemaakt aan belastingfraude.
Belastingfraude is een ernstig strafbaar feit waardoor de gemeenschap benadeeld wordt. De Staat der Nederlanden loopt hierdoor inkomsten mis ten behoeve van het algemeen nut en dit leidt tot verzwaring van de belastingdruk bij andere belastingbetalers, draagt bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal en zorgt voor hogere administratieve lasten, hetgeen ongunstig is voor het economisch klimaat. De verdachte heeft met zijn handelen bovendien het vertrouwen geschaad dat in het maatschappelijk verkeer aan de inhoud van de bedrijfsadministratie mag worden ontleend. De verdachte had slechts oog voor eigen financieel gewin. Dit neemt de rechtbank de verdachte kwalijk.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
8.4.
Strafoplegging
De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een gevangenisstraf. De rechtbank ziet echter ook dat het gaat om een overzienbare pleegperiode, dat de verdachte door het accepteren van de vaststellingsovereenkomst door de [naam restaurantketen] met de fiscus financieel is geraakt en dat hij daarnaast last heeft van de gevolgen in het kader van het bestuurlijk toezicht, die deze zaak voor de [naam restaurantketen] -filialen (en dus ook voor de verdachte als franchisehouder en aandeelhouder) en zijn persoon hebben gehad en in de toekomst zullen hebben. De rechtbank overweegt hierbij ook dat relevante documentatie ontbreekt en dat de verdachte ook na het plegen van de bewezenverklaarde feiten niet is veroordeeld voor strafbare feiten.
Daarnaast speelt de ouderdom van de feiten een grote rol. Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, als in het onderhavige geval, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 24 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 18 april 2017 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn daarom aangevangen.
Tussen 18 april 2017 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 45 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 24 maanden, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van 21 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte heeft de rechtbank dit verdisconteerd in de hoogte van de op te leggen straf.
De rechtbank acht alles afwegend de door de officier van justitie geëiste taakstraf voor de duur van 100 uur passend en geboden. De rechtbank ziet - gelet op de hiervoor geschetste persoonlijke omstandigheden van de verdachte - geen aanleiding om daarnaast, zoals de officier van justitie is geëist, aan de verdachte een voorwaardelijke geldboete op te leggen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 9, 22c, 22d, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 34 van de Wet op de Omzetbelasting 1968 en
de artikelen 68 en 69 van de Algemene Wet Rijksbelastingen,
zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
100 (honderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
98 (achtennegentig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
49 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
[naam horecagelegenheid] ( [naam horecagelegenheid] ) op één of meer tijdstippen in of
omstreeks de periode 7 juli 2015 tot en met 20 oktober 2015 te Rotterdam
en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer
andere(n), althans alleen,
(telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor
raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of (andere)
gegevensdragers en/of de inhoud daarvan, opzettelijk deze in valse en/of
vervalste vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld en/of doen stellen,
immers heeft zij aan de Belastingdienst (Midden- en Kleinbedrijf, kantoor
Rotterdam) (uit haar administratie) beschikbaar gesteld en/of doen stellen;
-een kasboek, althans een en/of meerdere onderde(e)l(en) van de
kasadministratie over één of meer periode(n) in het jaar 2014 (DOC-050) en/of
-een grootboek over één of meer periode(n) in het jaar 2014 (DOC-051) en/of
-de kolommenbalans over het jaar 2014 (DOC-052) en/of
-de Jaarrekening over het jaar 2014 (DOC-053)
(allen op naam van [naam horecagelegenheid] )
bestaande die valsheid (telkens) hierin dat in dit/deze boek(en),
bescheid(en) en/of (andere) gegevensdrager(s) (een) te lage en/of onware
bedrag(en) aan (gerealiseerde) omzet(ten) en/of (een) onwa(a)r(e) (totaal)
(bedrijfs)resulta(a)t(en) wordt / worden vermeld, terwijl dat/die feit(en)
(telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden
gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 68 lid 1 ahf/ond c Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 51 lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[naam horecagelegenheid] ( [naam horecagelegenheid] ) op één of meer tijdstippen in of
omstreeks de periode 1 januari 2014 tot en met 20 oktober 2015 te Rotterdam
en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer
andere(n), althans alleen, als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht
was tot
het voeren van een administratie, overeenkomstig de daaraan bij of krachtens
de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk
niet op zodanige wijze een administratie heeft gevoerd van haar
vermogenstoestand en/of alles betreffende haar bedrijf en/of zelfstandig
beroep en/of werkzaamhe(i)d(en) en/of daartoe de nodige boeken en/of
bescheiden en/of andere gegevensdragers heeft/hebben bewaard dat te alle
tijde haar rechten en verplichtingen en/of voor de heffing van belasting(en)
overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken, terwijl
dat/die feit(en) (telkens) er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd
geheven
immers, heeft/hebben de [naam horecagelegenheid] en/of haar mededaders
- (als ondernemer )(in strijd met artikel 34 van de Wet op de omzetbelasting
1968) geen aantekening(en) gehouden van alle door haar, [naam horecagelegenheid] ,
verrichtte levering(en) van (een) goed(eren) en/of (een) verleende dienst(en)
(m.b.t. het in het kader van de exploitatie van het restaurant/ de
onderneming verkochte gerechten en/of dranken), althans,
-niet op zodanige wijze (een) aantekening(en) gehouden dat de door haar, [naam horecagelegenheid]
, geleverde goeder(en) en/of (een) verleende dienst(en) (verkopen
gerechten en/of dranken) dat dit/deze duidelijk uit de administratie (en de
daartoe behorende boeken en/of bescheiden en/of andere gegevens dragers)
blijk(t)(en)
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare felt(en) verdachte
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden
gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 69 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 68 lid 1 ahf/ond d Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 51 lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht