ECLI:NL:RBROT:2021:7617

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
9234324 \ VZ VERZ 21-8906
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig ontslag op staande voet van werknemer in de horeca met betrekking tot hygiëne en voedselveiligheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [verzoeker] en Dewi Sri Westerkade B.V. Het geschil betreft een ontslag op staande voet dat door Dewi Sri is gegeven aan [verzoeker], die als kok werkzaam was in het restaurant. Dewi Sri heeft het ontslag gebaseerd op geconstateerde overtredingen van hygiëne- en voedselveiligheidsvoorschriften door de NVWA tijdens een inspectie op 24 maart 2021. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag niet rechtsgeldig is, omdat er geen dringende reden aanwezig was. De rechter stelt vast dat de overtredingen niet enkel aan [verzoeker] kunnen worden toegeschreven, aangezien de werkgever ook verantwoordelijk is voor de naleving van de hygiëneregels en het personeel. Bovendien is er onvoldoende bewijs dat [verzoeker] herhaaldelijk is gewaarschuwd voor zijn functioneren. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding, een transitievergoeding en een gefixeerde schadevergoeding aan [verzoeker].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9234324 \ VZ VERZ 21-8906
uitspraak: 27 juli 2021
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. F. Özer, advocaat te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEWI SRI WESTERKADE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster, tevens verzoekster in het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. D.M.A. Oud, advocaat te Capelle aan den IJssel.
Partijen zullen hierna “ [verzoeker] ” en “Dewi Sri” worden genoemd.

1..De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties 1 t/m 8, ingekomen ter griffie op 21 mei 2021;
  • het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek met producties 1 t/m 22;
  • de door Dewi Sri bij brief d.d. 22 juni 2021 overgelegde aanvullende productie 23;
  • de door [verzoeker] bij brief d.d. 1 juli 2021 ingediende wijziging van het initiële verzoek tevens verweerschrift in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 juli 2021. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door [naam 1] als tolk (4264) en de heer mr. F. Özer als gemachtigde. Voorts is namens Dewi Sri verschenen [naam 2] (bestuurder), bijgestaan door haar gemachtigde de heer mr. D.M.A. Oud. Partijen hebben ieder hun standpunt (nader) toegelicht, waarbij de gemachtigde van [verzoeker] zich mede heeft bediend van pleitaantekeningen die zijn toegevoegd aan het procesdossier. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden door de griffier.
1.3
De uitspraak van deze beschikking is door de kantonrechter op heden bepaald.

2..De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
Dewi Sri is een restaurant dat gespecialiseerd is in het bereiden en serveren van Indonesisch eten. Dewi Sri heeft een locatie op de [adres 1]
(hierna: [adres 1] ) en een locatie aan de [adres 2]
(hierna: [adres 2] ).
2.2
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum verzoeker] , is voor het eerst op 1 november 2003 bij Dewi Sri in dienst getreden in de functie van productiehulp. In 2007 heeft [verzoeker] zijn dienstverband bij Dewi Sri beëindigd.
2.3
[verzoeker] is vervolgens op 1 september 2008, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, voor de tweede keer in dienst getreden bij Dewi Sri in de functie van kok. Het laatstelijk verdiende salaris van [verzoeker] bedraagt € 2.032,33 per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld en overige emolumenten bij een omvang dienstbetrekking van 38 uur per week.
2.4
Per 1 september 2009 is de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] voor onbepaalde tijd verlengd.
2.5
[verzoeker] heeft achtereenvolgens van 2008 tot 2016 op de [adres 1] gewerkt, vanaf 2016 tot oktober 2019 op de [adres 2] en vanaf oktober 2019 weer op de [adres 1] .
2.6
Dewi Sri heeft [verzoeker] op 26 maart 2021 op staande voet ontslagen.
In de daarbij door Dewi Sri aan [verzoeker] overhandigde brief is – voor zover hierna van belang – vermeld:

Met deze brief bevestig ik hetgeen dat op vrijdag 26 maart 2021 met jou besproken is.
Op woensdag 24 maart jl heeft er wederom een inspectie plaats gevonden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: de Inspectie) van de keuken aan [adres 1] . Helaas heeft de Inspectie ook nu weer allerlei overtredingen geconstateerd op het gebied van hygiëne en voedselveiligheid. Ik ben hier ontzettend van geschrokken.
Naar aanleiding van de laatste inspectie in februari 2021 heeft de Inspectie ons met ingang van 1 maart 2021 onder verscherpt toezicht geplaatst en jou nota bene gewaarschuwd dat de Inspectie ook vanaf die datum onaangekondigd weer zou langs komen om de keuken te inspecteren. Ondanks die waarschuwing van nog geen maand geleden, heb jij nog steeds je zaakjes niet op orde.
Het feit dat jij hier de afgelopen jaren al herhaaldelijk voor bent gewaarschuwd en ik daardoor regelmatig boetes krijg opgelegd, maakt de zaak alleen maar erger. Daarbij komt dat wij samen nog een gesprek hebben gehad met de Inspectie in november. In dat gesprek heeft de inspectie jou nog eens helemaal uitgelegd waar jij op moet letten en wat er steeds fout gaat. Ondanks alle eerdere waarschuwingen, boetes en gesprekken, en nota bene een schriftelijke aankondiging dat de Inspectie weer langs zou komen, lukt het je niet om de hygiëne en voedselveiligheid op orde te hebben. Het bovengenoemd incident levert zelfstandig, maar ook in onderlinge samenhang met alle eerdere gedragingen en incidenten, een dringende reden op voor ontslag.
Ik heb jou daarommet ingang van 26 maart 2021 op staande voet ontslagen.
(…)
Ondanks het bovenstaande ben ik bereid om geen gevolg aan het ontslag op staande voet, de schadevergoeding en het verhalen van alle mogelijke schade onder de navolgende voorwaarde. Als bijlage bij deze brief is bijgevoegd de beëindigingsovereenkomst in tweevoud. Het aanbod, zoals opgenomen in de beëindigingsovereenkomst, is geldig tot 31 maart 2021 12:00 uur. Daarna komt het aanbod volledig te vervallen en zal er verder uitvoering worden gegeven aan het ontslag op staande voet.
2.7
Bij brief d.d. 8 april 2021 heeft de gemachtigde van [verzoeker] Dewi Sri verzocht het gegeven ontslag op staande voet in te trekken, het achterstallige salaris uit te keren, alsmede kenbaar gemaakt dat [verzoeker] zich beschikbaar houdt voor het verrichten van arbeid.
2.8
Bij brief d.d. 12 april 2021 heeft de gemachtigde van Dewi Sri aan [verzoeker] medegedeeld dat het ontslag op staande voet in stand blijft en dat het aanbod ter zake de beëindigingsovereenkomst onder dezelfde voorwaarden blijft staan tot 16 april 2021.
2.9
De gemachtigde van partijen hebben nadien nog met elkaar gesproken maar zijn niet tot een (minnelijke) oplossing gekomen.

3..Het verzoek ex artikel 7:681 BW van [verzoeker]

3.1
[verzoeker] verzoekt, na wijziging, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. een verklaring voor recht af te geven, inhoudende dat Dewi Sri [verzoeker] onrechtmatig heeft ontslagen;
II. Dewi Sri te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen een billijke vergoeding van € 26.339,04 bruto, althans een bedrag in goede justitie vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitspraak tot de dag der algehele voldoening;
III. Dewi Sri te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen een vergoeding vanwege de onregelmatige opzegging (gefixeerde schadevergoeding) van € 6.584,76 bruto, althans een bedrag dat de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitspraak tot de dag der algehele voldoening;
IV. Dewi Sri te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen een transitievergoeding van € 9.208,47 bruto, althans een bedrag dat de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitspraak tot de dag der algehele voldoening;
V. Dewi Sri te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen het achterstallige loon van € 1.638,98 bruto en de reiskosten van € 63,38 netto over de periode van 1 maart 2021 tot en met 25 maart 2021, althans een bedrag dat de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
VI. Dewi Sri te veroordelen een deugdelijke eindafrekening op te stellen en de opgebouwde vakantietoeslag van € 1.803,82 bruto en de opgebouwde vakantiedagen van € 1.281,- bruto tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen;
subsidiair
VII. de opzegging van de arbeidsovereenkomst zijdens Dewi Sri te vernietigen;
VIII. een verklaring voor recht af te geven en Dewi Sri te veroordelen, inhoudende dat [verzoeker] vanaf 1 maart 2021 tot en met een rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst, dan wel in ieder geval tot datum van de beschikking, recht heeft op het loon ad € 2.032,33 bruto per maand te vermeerderen met 8% vakantiegeld en overige emolumenten;
IX. Dewi Sri te veroordelen [verzoeker] binnen 48 uur na de beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, althans een andere door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, voor elke dag of gedeelte daarvan dat Dewi Sri in gebreke blijft aan deze beschikking te voldoen;
zowel primair als subsidiair
X. Dewi Sri te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen het achterstallige loon van € 1.378,- netto, althans een bedrag dat de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren, over de maand december 2020;
XI. [verzoeker] te veroordelen aan Dewi Sri te betalen de volledige wettelijke verhoging wegens vertraging over het aan [verzoeker] toekomende loon;
XII. Dewi Sri te veroordelen aan [verzoeker] te betalen de volledige wettelijke rente, berekend over het achterstallige loon en de wettelijke verhoging, vanaf het opeisbaar worden van deze bedragen tot de dag van algehele voldoening;
XIII. Dewi Sri te veroordelen deugdelijke bruto/netto-specificaties te verstrekken aan [verzoeker] van alle betalingen die uit de uitspraak voortvloeien, op straffe van
€ 300,- per dag, althans een andere door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, voor elke dag of gedeelte daarvan dat Dewi Sri in gebreke blijft aan deze beschikking te voldoen (tot een maximaal te verbeuren bedrag van
€ 20.000,-, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
XIV. Dewi Sri te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede in alle kosten die de deurwaarder bij [verzoeker] in rekening brengt bij executie e.d. van de in deze te wijzen beschikking, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, met verklaring dat de beschikking met de proceskostenveroordelingen daaronder begrepen uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
3.2
[verzoeker] heeft daartoe – samengevat weergegeven en voor zover hierna van belang – het volgende aangevoerd.
3.3
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat het door Dewi Sri op 26 maart 2021 gegeven ontslag op staande voet geen stand kan houden en dient te worden vernietigd, nu in de eerste plaats een geldige dringende reden ontbreekt en de opzegging daarnaast niet onverwijld is gegeven c.q. de reden hiervan niet onverwijld is medegedeeld.
3.4
[verzoeker] werkte bij Dewi Sri in beginsel op de maandag, dinsdag, vrijdag, zaterdag en zondag. [verzoeker] startte op voornoemde dagen om 14.00 uur alleen en kreeg op doordeweekse dagen vanaf 17.00 uur bijstand van één collega en op dagen in het weekend van twee collega’s.
3.4.1
Rond maart/april 2020 is de NVWA langs geweest met een inspectie op de [adres 1] waarbij tot een onvoldoende beoordeling is gekomen. Tijdens deze inspectie was [verzoeker] aanwezig. [verzoeker] is echter niet bekend met enige boete die toen zou zijn opgelegd. Evenmin heeft [verzoeker] toen een waarschuwing van Dewi Sri ontvangen. Wel heeft [verzoeker] destijds al aan Dewi Sri kenbaar gemaakt dat de personele bezetting in omvang en in kwaliteit onvoldoende was om aan de eisen van NVWA te kunnen voldoen. Dewi Sri heeft echter nagelaten daarop actie te ondernemen.
3.4.2
Omstreeks november 2020 heeft de NVWA opnieuw een inspectie verricht op de [adres 1] . Ook bij deze inspectie was [verzoeker] aanwezig en was de beoordeling onvoldoende. [verzoeker] heeft begrepen dat Dewi Sri toen een waarschuwing van de NVWA heeft ontvangen alsmede een boete opgelegd heeft gekregen. [verzoeker] heeft van Dewi Sri naar aanleiding van voornoemde inspectie geen waarschuwing ontvangen. Wel heeft [verzoeker] Dewi Sri opnieuw gewezen op de (gebrekkige) personele bezetting, hetgeen vervolgens heeft geresulteerd in het aannemen van een extra werknemer, [naam 3] (hierna: [naam 3] ), die [verzoeker] vanaf dat moment van 14:00 tot 21:00 uur bijstand verleende.
3.4.3
Tijdens een derde inspectie van de NVWA op de [adres 1] in januari 2021 waren [verzoeker] en [naam 3] aanwezig. De bevindingen van de NVWA waren toen positief. Medio januari 2021 kwam [naam 3] echter niet meer werken, met als gevolg dat [verzoeker] er tussen 14.00 uur en 17.00 uur weer alleen voor stond.
3.4.4
Op vrijdag 26 maart 2021 heeft [verzoeker] bij aankomst op het werk van Dewi Sri vernomen dat er op 24 maart 2021, toen [verzoeker] vrij was, een controle van de NVWA was geweest alsmede dat het oordeel onvoldoende was. [verzoeker] werd hiervan beschuldigd en is door Dewi Sri op diezelfde dag op staande voet ontslagen.
3.5
Van een dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW is in het onderhavige geval geen sprake. [verzoeker] betwist de “feiten/verwijten” die door Dewi Sri in de ontslagbrief zijn vermeld en aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd. [verzoeker] betwist dat hij een overtreding heeft begaan op het gebied van hygiëne en voedselveiligheid en stelt zich op het standpunt dat hij altijd zo goed mogelijk de regels omtrent hygiëne en voedselveiligheid heeft nageleefd. Betwist wordt daarnaast dat [verzoeker] op of omstreeks
1 maart 2021 is gewaarschuwd door de NVWA alsmede dat hij de afgelopen jaren herhaaldelijk is gewaarschuwd door Dewi Sri. Dewi Sri is als goed werkgever zelf verantwoordelijk voor een veilige en gezonde werkomgeving. [verzoeker] kan niet in zijn eentje het restaurant draaiende houden en voor de situatie met het NVWA verantwoordelijk worden gehouden. [verzoeker] is mede afhankelijk van de personele bezetting en inzet van het overige personeel. [verzoeker] wijst er daarbij op dat sprake was van onderbezetting, alsmede dat collega’s het soms lieten afweten met schoonmaken. [verzoeker] heeft Dewi Sri meerdere malen geadviseerd ten aanzien van de werkprocessen en medewerkers. Na het aanvankelijk opvolgen van het advies van [verzoeker] en een daaropvolgende positieve inspectie, is Dewi Sri nadien weer in het oude patroon vervallen en diende [verzoeker] zijn diensten tussen 14.00 uur en 17.00 uur weer alleen te draaien. [verzoeker] wijst er op dat hij ten tijde van de inspectie van 24 maart 2021 vrij was. Op de aldaar aangetroffen situatie kan hij dan ook niet worden aangesproken. [verzoeker] wijst daarnaast op zijn persoonlijke omstandigheden die bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, eveneens in aanmerking dienen te worden genomen.
3.6
[verzoeker] is daarnaast van mening dat er ten onrechte geen hoor en wederhoor is toegepast, alsmede dat de opzegging en de mededeling van de opzegging niet onverwijld hebben plaatsgevonden, zodat aan het ontslag op staande voet ook een formeel gebrek kleeft. Daartoe stelt [verzoeker] dat Dewi Sri reeds op 24 maart 2021 op de hoogte was van de vermeende dringende reden die in de ontslagbrief staat vermeld en dat zij [verzoeker] pas op 26 maart 2021 omstreeks 14.00 uur op staande voet heeft ontslagen. Niet gebleken is dat er in de tussentijd enig noodzakelijk uitgebreid onderzoek heeft plaatsgevonden.
3.7
Hoewel [verzoeker] bij wijziging van het initiële verzoek primair om toekenning van een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding heeft verzocht en subsidiair om vernietiging van het ontslag, wedertewerkstelling en loondoorbetaling, ter mondelinge behandeling desgevraagd de keuze gemaakt voor het primair verzochte. In dat kader heeft [verzoeker] onder meer opgemerkt dat hij inmiddels over ander werk beschikt. [verzoeker] heeft aanspraak gemaakt op een bedrag van € 26.339,04 bruto aan billijke vergoeding, € 6.584,76 bruto aan gefixeerde schadevergoeding en € 9.208,47 bruto aan transitievergoeding.
3.8
[verzoeker] maakt voorts aanspraak op het over de periode van 1 maart 2021 tot en met 25 maart 2021 niet uitbetaald salaris, bestaande uit een bedrag van € 1.638,98 bruto en een bedrag van 63,38 netto ter zake van gemaakte reiskosten. Nu [verzoeker] daarnaast geen deugdelijke eindafrekening ter zake van de opgebouwde vakantietoeslag en vakantiedagen heeft ontvangen, heeft [verzoeker] ten aanzien daarvan nog van Dewi Sri te vorderen een bedrag van € 1.803,82 bruto aan vakantietoeslag en € 1.281,- bruto aan vakantie-uren. Dewi Sri heeft in de maand december 2020 ten onrechte een bedrag van € 1.378,- netto ingehouden op het loon van [verzoeker] , ter zake van een bij Dewi Sri in rekening gebrachte boete, zodat Dewi Sri alsnog gehouden is tot betaling van dit bedrag.

4..Het verweer van Dewi Sri

4.1
Dewi Sri verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van het ontslag op staande voet af te wijzen;
II. het verzoek tot wedertewerkstelling af te wijzen;
III. indien het ontslag op staande voet wordt vernietigd bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de ernstige verwijtbaarheid van het handelen en of nalaten van [verzoeker] en de arbeidsovereenkomst dadelijk te beëindigen;
IV. het verzoek van [verzoeker] tot betaling van het achterstallige loon van € 1.378,- netto af te wijzen;
V. het verzoek van [verzoeker] tot toekenning van een billijke vergoeding en transitievergoeding af te wijzen;
VI. het verzoek tot toekenning van vergoeding wegens onregelmatige opzegging af te wijzen;
VII. zo de arbeidsovereenkomst wel is geëindigd, het verzoek tot toekenning van de transitievergoeding af te wijzen;
VIII. indien en voor zover de opzegging wordt vernietigd, de wettelijke rente en wettelijke verhoging over de gevorderde bedragen te matigen;
IX. [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
4.2
Daartoe heeft Dewi Sri – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd.
4.3
[verzoeker] is zelfstandig werkend kok en heeft de leiding over een tot drie andere medewerkers. Tot het takenpakket van een zelfstandig kok behoort, naast het bereiden van gerechten, tevens het toezien op de werkzaamheden van hulpkrachten, naleving van de HACCP-richtlijnen en het schoonmaken van de werkomgeving en van de keukenapparatuur en machines. Voorgaande volgt duidelijk uit de door [verzoeker] ontvangen en voor akkoord ondertekende functieomschrijving. [verzoeker] voert zijn werkzaamheden uit op basis van een rooster. Aan het begin van zijn dienst heeft [verzoeker] voorbereidingstijd (mise en place), vanaf 17.00 uur tot 21.30 uur is Dewi Sri open voor het aannemen van bestellingen en vervolgens hebben de medewerkers tot 22.30 uur de tijd om de keuken weer schoon te maken.
4.4
[verzoeker] is, anders dan door hem gesteld, nimmer een modelwerknemer geweest. In het verleden heeft [verzoeker] al waarschuwingen gekregen voor onder andere het te laat komen of te vroeg weggaan en het niet naleven van de HACCP-richtlijnen. Dewi Sri heeft regelmatig inspectiebezoeken van de NVWA gehad, welke soms resulteerden in een waarschuwing en/of boete. Rode draad daarbij was telkens dat [verzoeker] de HACCP-richtlijnen niet (voldoende) in acht nam en de keuken- en machineapparatuur niet goed schoonmaakte.
4.5
Tijdens de inspectie van de NVWA op 3 maart 2020, is geoordeeld dat de keuken onvoldoende schoon was en heeft Dewi Sri een waarschuwing ontvangen. Hoewel [verzoeker] nadien, gedurende de lockdown, meer dan voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn zaken in de keuken op orde te brengen, heeft er vrijwel direct nadat Dewi Sri weer open mocht op 25 juni 2020 wederom een inspectie plaatsgevonden, waarbij door de NVWA opnieuw overtredingen zijn geconstateerd en aan Dewi Sri voorts een boete is opgelegd. Nadien hebben er nog een drietal inspectiebezoeken plaatsgevonden, te weten op 9 september, 29 oktober en 12 november 2020. Bij deze inspectiebezoeken heeft Dewi Sri nog een aantal waarschuwingen en boetes opgelegd gekregen en is Dewi Sri naar aanleiding van laatstgenoemde inspectie zelfs onder Verscherpt Toezicht van de NVWA geplaatst. Keer op keer heeft Dewi Sri [verzoeker] op het hart gedrukt zich aan de HACCP-richtlijnen te houden en zijn schoonmaakwerkzaamheden serieus te nemen. De uitkomst van de inspectie van 12 november 2020 is voorts met het gehele team besproken, waarbij eveneens de mogelijkheid van sluiting van het restaurant duidelijk is gemaakt. [verzoeker] heeft zich vanaf dat moment gedurende enige tijd wel aan de afspraken gehouden, hetgeen op 1 december 2020 heeft geresulteerd in een positieve beoordeling. Tevens heeft Dewi Sri op 25 februari 2020 van de NVWA te horen gekregen dat het Verscherpt Toezichttraject van de NVWA per 1 maart 2021 zou worden aangepast, maar dat de NVWA op korte termijn nog één keer onaangekondigd zou langskomen. Naar aanleiding van het voorgaande heeft Dewi Sri op 26 februari 2021 [verzoeker] en het overige personeel over het inspectierapport ingelicht en [verzoeker] wederom op het hart gedrukt zich te houden aan de richtlijnen. Tijdens een onaangekondigde inspectie van de NVWA op 24 maart 2021 is echter wederom geconstateerd dat de HACCP-richtlijnen niet waren nageleefd en is aan Dewi Sri een boete ad € 2.887,50 opgelegd.
4.6
De feiten gedragingen van [verzoeker] leveren een dringende reden op voor ontslag op staande voet. Het is van uiterst belang dat in een restaurant de keuken en de apparatuur schoon en hygiënisch worden onderhouden. Het niet voldoen aan de hygiëneregels kan letterlijk en figuurlijk dodelijk zijn voor een restaurant. De keuken van een restaurant is het domein van de chef. Het is aan de chef van dienst als eindverantwoordelijke om met zijn team de keuken schoon te houden, toe te zien op de werkzaamheden van de hulpkrachten en daar waar nodig aansturing te geven. Anders dan [verzoeker] stelt, komt het zelden voor dat [verzoeker] alleen aan het werk is, hetgeen volgt uit de door Dewi Sri overgelegde roosters. Mocht dit al voorkomen, dan is het alleen aan het begin van zijn dienst. Van enige onderbezetting, zoals door [verzoeker] gesteld, is geen sprake geweest. Betwist wordt ook dat [verzoeker] zou hebben aangegeven dat hij er meer personeel bij moest hebben. Uit de urenregistratie volgt daarnaast dat [verzoeker] structureel eerder naar huis ging, zo ook op 23 maart 2021, zijnde de dag voor de laatste inspectie. Voorgaande strookt in het geheel niet met de door [verzoeker] ingenomen stelling, inhoudende dat hij geen tijd zou hebben om schoon te maken vanwege onvoldoende bezetting. In november 2020 heeft de NVWA duidelijk aangegeven wat er verbeterd diende te worden, waarna [verzoeker] , zo volgt uit de nadien verkregen positieve beoordeling, ook heeft laten zien dat hij in staat was de keuken schoon te maken en te houden. Het aantal werknemers die werden ingezet in de periode november 2020 tot en met 24 maart 2021 en die onder leiding van [verzoeker] hebben schoongemaakt, is steeds hetzelfde gebleven. Ondanks dat in november 2020 duidelijk is gemaakt wat van hem werd verwacht en met de wetenschap dat snel een nazorginspectie zou plaatsvinden, heeft [verzoeker] ervoor gekozen er met de pet naar te gooien. Zodoende heeft hij zijn eigen baan en die van de rest van Dewi Sri op het spel gezet, alsook de gezondheid van de klanten in gevaar gebracht. In een al zo moeilijke tijd is Dewi Sri door toedoen van [verzoeker] wederom in het Verscherpt Toezichttraject terechtgekomen en riskeert zij derhalve een bedrijfssluiting.
4.7
Anders dan door [verzoeker] gesteld, heeft wel degelijk hoor en wederhoor plaatsgevonden. [naam 5] heeft op 26 maart 2021 in een gesprek met [verzoeker] het ontslag op staande voet toegelicht en [verzoeker] is in de gelegenheid geweest om zijn kant van het verhaal te doen. [verzoeker] heeft die dag echter in het geheel geen weerwoord gevoerd. Aangezien [verzoeker] de gestelde feiten onvoldoende heeft weersproken, zag Dewi Sri ook geen aanleiding om het ontslag op staande voet niet te verlenen.
4.8
Het ontslag op staande voet is onverwijld gegeven. Het vermoeden dat sprake is van een dringende reden tot ontslag van [verzoeker] , heeft ertoe geleid dat Dewi Sri eerst onderzoek wilde instellen naar de juistheid van dat vermoeden. Daarbij heeft Dewi Sri met de grootst mogelijke voortvarendheid gehandeld.
4.9
Nu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] bestaat gelet op het bepaalde in artikel 7:673 lid 7 onder c BW geen aanleiding voor toekenning van de transitievergoeding.
4.1
Voor toewijzing van een billijke vergoeding is evenmin plaats. Uitsluitend voor het geval wel sprake zou zijn van enig handelen door Dewi Sri in strijd met het bepaalde in artikel 7:681 BW, betwist Dewi Sri voorts de hoogte van de door [verzoeker] verzochte billijke vergoeding. Bovendien dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat [verzoeker] inmiddels al ander werk heeft.
4.11
Voor het geval het gegeven ontslag niet rechtsgeldig wordt geacht, betwist Dewi Sri eveneens de hoogte van de door [verzoeker] verzocht vergoeding wegens onregelmatige opzegging.
4.12
Het is een werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:661 lid 1 BW toegestaan om boetes van de werknemer te verrekenen met het loon. De NVWA heeft aan Dewi Sri een boete opgelegd. De boete betreft een betaling voor een overtreding waaraan [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt. Het was Dewi Sri dan ook toegestaan om de boete te verrekenen met het loon van [verzoeker] over de maand december 2020. Het door [verzoeker] gevorderde bedrag ad € 1.378,- netto dient gelet op het voorgaande te worden afgewezen.
5. Het voorwaardelijk zelfstandig verzoek van Dewi Sri ex artikel 7:671b lid 1 sub a juncto artikel 7:669 lid 1 en 3 sub e, g en i BW.
5.1
Dewi Sri verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens de daarvoor aangevoerde redelijke gronden;
II. bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de ernstige verwijtbaarheid van het handelen en of nalaten van [verzoeker] en de arbeidsovereenkomst dadelijk te beëindigen;
III. aan [verzoeker] geen billijke vergoeding en/of transitievergoeding toe te kennen wegens ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] ;
IV. [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
5.2
Indien het verzoek tot vernietiging van het gegeven ontslag op staande voet wordt toegewezen, verzoekt Dewi Sri de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn te ontbinden op grond van het bepaalde in artikel 7:671b juncto artikel 7:669 lid 1 en 3 BW.
5.3
Aan het verzoek legt Dewi Sri primair ten grondslag dat sprake is van verwijtbaar handelen van [verzoeker] , zodanig dat van Dewi Sri redelijkerwijs niet gevergd kan worden om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de e-grond). Subsidiair grondt Dewi Sri haar verzoek op een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond) en meer subsidiair op een combinatie van gronden (de i-grond). Herplaatsing van [verzoeker] binnen een redelijke termijn ligt niet in de rede. Vanwege het ernstig verwijtbare handelen van [verzoeker] is Dewi Sri geen transitievergoeding aan [verzoeker] verschuldigd en is voor toekenning van een billijke vergoeding evenmin plaats.
6. Het verweer van [verzoeker] tegen het voorwaardelijk zelfstandig verzoek van Dewi Sri tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, tevens voorwaardelijke tegenverzoeken van [verzoeker]
6.1
refereert zich ten aanzien van het ontbindingsverzoek van Dewi Sri aan het oordeel van de kantonrechter. [verzoeker] verzoekt daarnaast bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om de verzoeken van Dewi Sri, inhoudende om in verband met “
de ernstige verwijtbaarheid van [verzoeker]” de arbeidsovereenkomst dadelijk te beëindigen zonder toekenning van een transitievergoeding en billijke vergoeding aan [verzoeker] alsmede om [verzoeker] in de proceskosten te veroordelen, af te wijzen.
6.2
Voorts verzoekt [verzoeker] , in het geval de arbeidsovereenkomst op verzoek van Dewi Sri wordt ontbonden, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Dewi Sri te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen een transitievergoeding € PM bruto, althans een bedrag dat de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitspraak tot de dag der algehele voldoening;
II. Dewi Sri te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen een billijke vergoeding van € 26.339,04 bruto, althans een bedrag dat de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitspraak tot de dag der algehele voldoening;
III. Dewi Sri te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen het achterstallige loon van € 1.378,- netto, althans een bedrag dat de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren, over de maand december 2020;
IV. een verklaring voor recht af te geven en Dewi Sri te veroordelen, inhoudende dat [verzoeker] vanaf 1 maart 2021 tot en met een rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst, dan wel in ieder geval tot de datum van de beschikking, recht heeft op het loon ad € 2.032,33 bruto per maand te vermeerderen met 8% vakantiegeld en overige emolumenten;
V. Dewi Sri te veroordelen aan [verzoeker] te betalen de volledige wettelijke verhoging wegens vertraging over het aan [verzoeker] toekomende loon;
VI. Dewi Sri te veroordelen aan [verzoeker] te betalen de volledige wettelijke rente, berekend over het achterstallige loon en de wettelijke verhoging, vanaf het opeisbaar worden van deze bedragen tot de dag van algehele voldoening;
VII. Dewi Sri te veroordelen deugdelijke bruto/netto-specificaties te verstrekken aan [verzoeker] van alle betalingen die uit de uitspraak voortvloeien, op straffe van
€ 300,- per dag, althans een andere door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, voor elke dag of gedeelte daarvan dat Dewi Sri in gebreke blijft aan deze beschikking te voldoen tot een maximaal te verbeuren bedrag van
€ 20.000,-, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag);
VIII. Dewi Sri te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede in alle kosten die de deurwaarder bij [verzoeker] in rekening brengt bij executie van de in deze te wijzen beschikking, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, met verklaring dat de beschikking met de proceskostenveroordelingen daaronder begrepen uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
6.3
Op hetgeen door [verzoeker] naar voren is gebracht zal hierna – voor zover van belang – bij de beoordeling worden ingegaan.
7. De beoordeling van de verzoeken en de voorwaardelijke zelfstandige tegenverzoeken
Het verzoek ex artikel 7:681 BW van [verzoeker] ten aanzien van de rechtmatigheid van het gegeven ontslag op staande voet
7.1
Vastgesteld wordt dat [verzoeker] zijn verzoekschrift binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd ter griffie heeft ingediend. Op grond van het bepaalde in artikel 7:686a lid 4 onder a BW is [verzoeker] derhalve ontvankelijk in zijn verzoek.
7.2
Uit de door [verzoeker] ingediende wijziging van zijn verzoek, alsmede hetgeen door hem ter mondelinge behandeling naar voren is gebracht, leidt de kantonrechter af dat [verzoeker] heeft berust in de beëindiging van het dienstverband per 26 maart 2021, zijnde de dag waarop Dewi Sri hem op staande voet heeft ontslagen. Omdat volgens [verzoeker] evenwel geen sprake was van een dringende reden voor die beëindiging, verzoekt hij hem de transitievergoeding, een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging toe te kennen.
7.3
Gelet op artikel 7:671 BW kan de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer. Op grond van artikel 7:671 lid 1 sub c BW geldt die eis niet wanneer de opzegging geschiedt op grond van artikel 7:677 lid 1 BW, waarin is bepaald dat ieder der partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die dringende reden aan de wederpartij. Beoordeeld dient dan ook te worden of het door Dewi Sri op 26 maart 2021 gegeven ontslag op staande voet al dan niet terecht is gegeven.
7.4
De kantonrechter is in de eerste plaats, en anders dan [verzoeker] , van oordeel dat het ontslag onverwijld is gegeven en ook aan [verzoeker] onverwijld is medegedeeld. In dat kader wordt erop gewezen dat beslissend is het tijdstip waarop de feiten die aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd, bekend zijn geworden bij degene die bevoegd was het ontslag te verlenen. Na het ontdekken van de als dringende reden kwalificerende handeling dient de werkgever onverwijld te handelen en zo spoedig mogelijk ontslag te verlenen. In het onderhavige geval staat vast dat op 24 maart 2021 omstreeks 15:40 uur op de [adres 1] een inspectie heeft plaatsgevonden, waarbij door de NVWA diverse overtredingen zijn geconstateerd. Uit de onweersproken gebleven stelling van Dewi Sri volgt dat zij de daaropvolgende dag intern overleg heeft gevoerd en haar raadsman heeft geraadpleegd, waarna zij [verzoeker] op 26 maart 2021, zijnde de eerstvolgende dag waarop hij stond ingeroosterd, direct bij aanvang van zijn dienst op staande voet heeft ontslagen. Gelet op dit tijdsverloop en de omstandigheid dat aan de werkgever enige respijt dient te worden gegund voor bijvoorbeeld onderzoek, intern overleg en het inwinnen van juridisch advies, heeft Dewi Sri in het onderhavige geval voldoende voortvarend gehandeld.
7.5
Volgens artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW voor een ontslag op staande voet beschouwd, zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor betrokkene zou hebben.
7.6
Uit de ontslagbrief van 26 maart 2021 begrijpt de kantonrechter dat de dringende reden voor het ontslag volgens Dewi Sri is gelegen in de omstandigheid dat tijdens de inspectie van de NVWA op 24 maart 2021 diverse overtredingen op het gebied van hygiëne en voedselveiligheid zijn geconstateerd, welke volgens Dewi Sri aan [verzoeker] zijn toe te schrijven. Daarbij heeft Dewi Sri erop gewezen dat [verzoeker] ondanks in de voorafgaande jaren herhaaldelijk gegeven waarschuwingen, gevoerde gesprekken, aan Dewi Sri opgelegde boetes en een door de inspectie van de NVWA in februari 2021 gedane schriftelijk aankondiging dat zij op korte termijn weer langs zou komen, [verzoeker] er met de pet naar heeft gegooid en het hem niet is gelukt om de hygiëne en voedselveiligheid op orde te brengen.
7.7
Vooropgesteld wordt dat niet in geschil is dat [verzoeker] in de functie van kok, naast het bereiden van gerechten, tevens als taak had het schoonmaken van de werkomgeving, keukenapparatuur- en machines. Voorgaande volgt ook uit de door Dewi Sri overgelegde roosters, alsmede de als productie 14 bij verweerschrift overgelegde functieomschrijving. Niet, althans onvoldoende, weersproken is daarnaast door [verzoeker] dat tot zijn functie als kok eveneens behoorde, het (mede) toezien op de werkzaamheden van hulpkrachten. Vast staat voorts dat [verzoeker] bij de uitoefening van zijn werkzaamheden gehouden was de voorschriften en regels op het gebied van hygiëne en voedselveiligheid, waaronder vastgelegd in de HACCP-richtlijnen, in acht te nemen.
7.8
Op basis van de door Dewi Sri in het geding gebrachte brieven afkomstig van de NVWA kan worden vastgesteld dat er op de [adres 1] in ieder geval op 3 maart 2020, 25 juni 2020, 9 september 2020, 29 oktober 2020, 12 november 2020, 1 december 2020 en 24 maart 2021 door de NVWA uitgevoerde inspecties hebben plaatsgevonden. Bij voornoemde inspecties zijn door de NVWA, met uitzondering van de inspectie van 1 december 2020, alle keren overtredingen geconstateerd. Naar aanleiding van deze inspecties heeft de NVWA aan Dewi Sri waarschuwingen gegeven, boetes opgelegd en Dewi Sri zelfs onder Verscherpt Toezicht gesteld. Voor wat betreft de aard van de geconstateerde overtredingen kan op basis van de overgelegde stukken worden vastgesteld dat deze voor een (klein) deel verband houden met het onderhoud van de bedrijfsruimte en voor het overige (telkens) zien op het onvoldoende schoon zijn van de bedrijfsruimte, meer in het bijzonder de keuken, alsmede op het niet afdoende schoonmaken en desinfecteren van artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen. Deze overtredingen houden dan ook verband met werkzaamheden die vallen onder het takenpakket van [verzoeker] .
7.9
[verzoeker] heeft onder meer naar voren gebracht dat de personele bezetting in omvang en kwaliteit onvoldoende was, zodat hij - kort gezegd - niet genoeg tijd had om binnen werktijd zijn gehele takenpakket, meer in het bijzonder de schoonmaakwerkzaamheden, goed te vervullen en hij bij het uitvoeren van de werkzaamheden bovendien onvoldoende hulp en bijstand van de wel aanwezige personeelsleden kreeg. Dat daadwerkelijk sprake was van onderbezetting is door Dewi Sri gemotiveerd betwist en, nu [verzoeker] hier onvoldoende tegenover heeft gesteld, naar het oordeel van de kantonrechter in rechte ook niet komen vast te staan. In dat verband wijst de kantonrechter erop dat uit de door Dewi Sri overgelegde roosters in de eerste plaats niet volgt dat [verzoeker] structureel tussen 14.00 uur en 17.00 uur alleen werkte. Uit het rooster kan daarnaast worden opgemaakt dat [naam 3] al sedert oktober 2020 bij Dewi Sri werd ingeroosterd, zodat de stelling van [verzoeker] , inhoudende dat met (en door) de komst van een extra personeelslid, [naam 3] , een positieve beoordeling werd verkregen, geen hout snijdt. Uit de tijdsregistratie leidt de kantonrechter voorts af dat [verzoeker] met grote regelmaat minder uren werkte dan waarvoor hij volgens het rooster stond ingepland. Voorgaande strookt dan ook niet met de stelling van [verzoeker] , inhoudende dat hij onvoldoende tijd had voor zijn werkzaamheden. Verwacht mag immers worden dat in een dergelijke situatie op zijn minst de ingeroosterde uren worden vol gemaakt. Daarbij komt dat Dewi Sri uitdrukkelijk heeft betwist dat [verzoeker] heeft geklaagd over onderbezetting alsmede dat door hem om meer personeelsleden is verzocht, zodat dit evenmin is komen vast te staan.
7.1
Hoewel het grote belang van Dewi Sri bij het waarborgen van de voedselveiligheid en hygiëneregels door de kantonrechter wordt onderkend en hij van oordeel is dat [verzoeker] ten aanzien van de door de NVWA geconstateerde overtredingen, te meer nu van de gestelde onderbezetting niet gebleken is, wel degelijk (mede) een verwijt kan worden gemaakt, zijn de aard en ernst van de gedragingen, de omstandigheden van het geval daarbij in aanmerking nemende, niet zodanig dat deze een ontslag op staande voet, met alle vergaande consequenties van dien, rechtvaardigen.
7.11
In dat kader wordt overwogen dat op [verzoeker] als kok weliswaar een grote verantwoordelijkheid op het gebied van het waarborgen van de voedselveiligheid en het naleven van de hygiëneregels rust, doch dat de door de NVWA geconstateerde overtredingen (en naar aanleiding daarvan toegepaste maatregelen) niet enkel en alleen op het bordje van [verzoeker] kunnen worden gelegd. In dat verband wordt erop gewezen dat in de eerste plaats op Dewi Sri zelf een verantwoordelijkheid rust om op een strikte naleving van de regels op het gebied van voedselveiligheid en hygiëneregels toe te zien, zo nodig door het (dagelijks) verrichten van controles daarop en/of dit onderwerp van gesprek te laten zijn in de functioneringsgesprekken van haar personeelsleden. Vastgesteld kan daarnaast worden dat tijdens de inspectie van de NVWA van 3 maart 2020 een andere kok, te weten [naam 4] , op de [adres 1] werkzaam was, [verzoeker] zelf niet op alle dagen op de [adres 1] werkzaam en aanwezig is en hij daarnaast ook mede afhankelijk is van de bijstand en inzet van de overige personeelsleden. De door de NVWA geconstateerde overtredingen kunnen naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet louter aan het gedrag van [verzoeker] worden toegedicht. Daarbij wordt opgemerkt dat weliswaar niet is betwist dat [verzoeker] op de werkzaamheden van de hulpkrachten diende toe te zien, doch daarmee staat, temeer nu dit door [verzoeker] is betwist, niet vast dat hij daadwerkelijk leiding gaf en zijn invloed zover reikte dat hij met voornoemde personeelsleden bijvoorbeeld ook functioneringsgesprekken onderhield.
7.12
Niet, althans onvoldoende, is daarnaast in rechte komen vast te staan dat Dewi Sri [verzoeker] persoonlijk op zijn functioneren, en meer in het bijzonder voor zover deze zien op de door de NVWA geconstateerde overtredingen, heeft aangesproken, waarbij de ernst van de situatie voldoende is benadrukt en ook de eventuele consequenties, bij het uitblijven van verbetering, voor (het dienstverband van) [verzoeker] duidelijk zijn kenbaar gemaakt. Gewezen wordt daarbij op de omstandigheid dat de door de NVWA verzonden brieven met gegeven waarschuwingen en opgelegde boetes niet aan [verzoeker] als persoon maar aan Dewi Sri zijn gericht, alsmede dat in deze brieven wordt geconcludeerd dat de geconstateerde overtredingen aan de rechtspersoon Dewi Sri zijn toe te rekenen. [verzoeker] behoefde de uitkomsten van de door de NVWA uitgevoerde inspecties dan ook niet als een specifiek richting hem als persoon geuite waarschuwing te beschouwen. Weliswaar staat vast dat (in ieder geval een aantal van) de uitkomsten van de inspecties van de NVWA in teamverband zijn besproken, nu dit door [verzoeker] is erkend, doch betwist is door [verzoeker] dat hij door Dewi Sri (diverse malen) persoonlijk is gewaarschuwd. Dat dit anders is, heeft Dewi Sri ook niet nader kunnen onderbouwen, bijvoorbeeld middels overlegging van schriftelijke waarschuwingen dan wel verslagen van (functionerings)gesprekken die met [verzoeker] zijn gehouden. In het geval Dewi Sri van mening was dat [verzoeker] zijn taken niet naar behoren vervulde en de door de NVWA geconstateerde overtredingen aan [verzoeker] waren toe te schrijven, dan had het op haar weg gelegen om [verzoeker] daarop persoonlijk aan te spreken en een verbetertraject te starten. Nu zij dit heeft nagelaten komt het de kantonrechter dan ook niet redelijk voor dat zij naar een uiterste redmiddel als ontslag op staande voet heeft gegrepen in plaats van met een minder verregaande maatregel te volstaan. Daarbij wordt erop gewezen dat een ontslag op staande voet met alle verregaande consequenties van dien een ultimum remedium is waartoe niet al te lichtvaardig mag worden overgegaan.
7.13
Voorgaande leidt tot het oordeel dat er geen sprake is geweest van een dringende reden voor een ontslag op staande voet, zodat is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW in combinatie met artikel 7:677 BW. De door [verzoeker] verzochte verklaring voor recht, inhoudende dat Dewi Sri de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] ten onrechte heeft opgezegd, zal derhalve worden toegewezen.
Einde dienstverband
7.14
[verzoeker] heeft berust in het gegeven ontslag. Vastgesteld kan dan ook worden dat daarmee op 26 maart 2021 een einde aan de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst is gekomen.
Gefixeerde schadevergoeding
7.15
[verzoeker] heeft aanspraak gemaakt op de vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Op grond van het bepaalde in artikel 7:672 lid 11 BW is Dewi Sri die vergoeding verschuldigd aan [verzoeker] omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. Dewi Sri heeft, zonder nadere toelichting, de hoogte van de door [verzoeker] verzochte vergoeding betwist. De vergoeding is gelijk aan het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:672 lid 2 onder c BW bedraagt de opzegtermijn in het geval van [verzoeker] drie maanden, zodat bij een regelmatige opzegging op 26 maart 2021 de arbeidsovereenkomst behoorde voort te duren tot 1 juli 2021. Het door [verzoeker] gevorderde bedrag van € 6.584,76 bruto aan gefixeerde schadevergoeding is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dan ook toewijsbaar. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, zijnde derhalve vanaf 26 maart 2021.
Transitievergoeding
7.16
[verzoeker] heeft ook verzocht om Dewi Sri te veroordelen een transitievergoeding te betalen van € 9.208,47 bruto. Op grond van artikel 6:673 lid 7, onderdeel c, BW is de transitievergoeding niet verschuldigd, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Dewi Sri heeft met een beroep op dit artikel betaling van de transitievergoeding geweigerd. Uit de
wetsgeschiedenis blijkt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer gaat om bijvoorbeeld de situatie waarin de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt, of de situatie waarin de werknemer controlevoorschriften bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 39). De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven, omdat daarvoor geen dringende reden aanwezig was. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werknemer, valt bij gebreke aan een dringende reden en de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden in het onderhavige geval niet in te zien dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] . Dat betekent dat Dewi Sri de transitievergoeding verschuldigd is en nu zij de hoogte van het door [verzoeker] gevorderde bedrag niet heeft betwist, zal worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding van € 9.208,47 bruto. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, derhalve vanaf 26 april 2021.
Billijke vergoeding
7.17
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter in het geval van een opzegging door de werkgever in strijd met artikel 7:671 BW op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen. Gelet op de wetsgeschiedenis is (ook) in het kader van artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW voor toekenning van een billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist, maar is in een geval als bedoeld in dat artikel reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid als de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd (zie: Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113). Een ontslag op staande voet dat niet rechtsgeldig wordt geacht, is dus als zodanig al ernstig verwijtbaar, omdat dan is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, moet het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding dan ook worden toegewezen.
7.18
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd (zie Hoge Raad 30 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187, New Hairstyle). Daarbij dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Hoewel in het onderhavige geval is geoordeeld dat het op 26 maart 2021 gegeven ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven en [verzoeker] plots geconfronteerd is met een einde dienstverband en het verstoken zijn van inkomsten, is naar het oordeel van de kantonechter echter ook [verzoeker] niet geheel vrij van blaam. Voldoende vast staat immers wel dat [verzoeker] zijn taken niet naar behoren verrichte, alsmede dat er zich in het verdere verleden ook al eens incidenten hebben voorgedaan. Indien de arbeidsverhouding niet zou zijn geëindigd door het ontslag op staande voet, acht de kantonrechter de kans dan ook reëel dat, gelet op dit handelen ontstane vertroebeling van de arbeidsverhouding, er op korte termijn ook een einde aan het dienstverband zou zijn gekomen. Rekening houdende met de omstandigheden dat [verzoeker] ter compensatie van loonderving een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding ontvangt, alsmede nu vaststaat dat [verzoeker] binnen afzienbare tijd andere werk heeft gevonden en inkomsten daaruit geniet, acht de kantonrechter een billijke vergoeding van € 2.000,- redelijk. Andere omstandigheden die zouden moeten leiden tot een hogere billijke vergoeding zijn niet gesteld of gebleken. De verzochte wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen vanaf veertien dagen na dagtekening van deze beschikking.
Achterstallig loon en eindafrekening
7.19
[verzoeker] heeft gesteld dat het loon over de periode van 1 maart 2021 tot en met 25 maart 2021, bestaande uit een bedrag van € 1.638,98 bruto en een bedrag aan gemaakte reiskosten van € 63,38 netto, onbetaald is gelaten. Nu vast staat dat het dienstverband per 26 maart 2021 is geëindigd en [verzoeker] tot aan die datum arbeid heeft verricht, is Dewi Sri gehouden tot betaling van het loon over de periode van 1 maart 2021 tot en met 25 maart 2021. Door Dewi Sri is niet weersproken dat zij voornoemde bedragen onbetaald heeft gelaten en evenmin heeft zij andere verweren naar voren gebracht die het onbetaald laten van deze bedragen rechtvaardigt. Het door [verzoeker] over de periode van 1 maart 2021 tot en met 25 maart 2021 gevorderde achterstallige loon van € 1.638,98 bruto en de reiskosten van € 63,38 netto liggen dan ook voor toewijzing gereed, met dien verstande dat Dewi Sri ter zake van de reiskosten zal worden veroordeeld om aan [verzoeker] het bruto-equivalent van € 63,38 te voldoen.
7.2
Door [verzoeker] is voorts aanspraak gemaakt op een bedrag van € 1.378,- netto ter zake van een door Dewi Sri op het salaris van december 2020 ingehouden boete. Dewi Sri heeft zich op het standpunt gesteld dat zij op grond van het bepaalde in artikel 7:661 lid 1 BW gerechtigd was een door de NVWA aan haar opgelegde boete met het loon van [verzoeker] te verrekenen. In artikel 7:661 lid 1 BW is bepaald dat de werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever of aan een derde jegens wie de werkgever tot vergoeding van die schade is gehouden, ter zake jegens de werkgever niet aansprakelijk is, tenzij de schade een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid. Nu de kantonrechter van opzet en bewuste roekeloosheid aan de zijde van [verzoeker] niet gebleken is, is voor verrekening van een aan Dewi Sri opgelegde boete met het loon van [verzoeker] geen plaats. Dewi Sri is dan ook gehouden om het door haar ten onrechte op het salaris van december 2020 ingehouden bedrag aan boete alsnog aan [verzoeker] te voldoen, hetgeen neerkomt op betaling van het bruto-equivalent van € 1.378,- netto.
7.21
[verzoeker] heeft verzocht om een deugdelijke eindafrekening alsmede om de opgebouwde vakantietoeslag van € 1.803,82 bruto en de opgebouwde vakantiedagen van
€ 1.281,- bruto uit te betalen. De kantonrechter stelt vast dat door Dewi Sri ten aanzien van voornoemd verzoek geen verweer is gevoerd, zodat in rechte van de juistheid van voornoemde bedragen alsmede het onbetaald laten daarvan zal worden uitgegaan. Nu [verzoeker] voorts bij einde dienstverband recht heeft op een deugdelijke eindafrekening, zal Dewi Sri worden veroordeeld tot het opstellen daarvan alsmede om tot uitbetaling van de opgebouwde vakantietoeslag en vakantiedagen als voornoemd over te gaan.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
7.22
De gevorderde wettelijke verhoging over het achterstallige loon alsmede de wettelijke rente over het achterstallige loon en de wettelijke verhoging komen wegens de te late betaling van het loon op grond van de wet ook voor toewijzing in aanmerking. Daarbij ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 10%.
Bruto/netto-specificaties
7.23
Dewi Sri heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van [verzoeker] om deugdelijke bruto/netto-specificaties te verstrekken aan [verzoeker] van alle betalingen die uit deze uitspraak voortvloeien. De kantonrechter zal deze vordering dan ook toewijzen. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat Dewi Sri zich niet aan deze veroordeling zal houden.
Proceskosten
7.24
Dewi Sri zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Nu [verzoeker] procedeert op basis van een toevoeging blijven de verschotten beperkt tot het verschuldigde griffierecht. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
Voorwaardelijk ontbindingsverzoek
7.25
Het ontbindingsverzoek van Dewi Sri is voorwaardelijk ingesteld. Nu [verzoeker] heeft berust in het einde dienstverband, staat tussen partijen vast dat op 26 maart 2021 een einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst. Gelet hierop hoeft op het ontbindingsverzoek niet te worden beslist.
7.26
De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op nihil, nu het tegenverzoek van Dewi Sri sterk verband houdt met het verzoek van [verzoeker] en daarnaast onvoldoende is gebleken dat [verzoeker] voor zijn verweer tegen het tegenverzoek extra kosten heeft moeten maken.

8..De beslissing

De kantonrechter:
in de verzoeken van [verzoeker]
verklaart voor recht dat het door Dewi Sri op 26 maart 2021 gegeven ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven;
veroordeeld Dewi Sri om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen ter hoogte van
€ 2.000,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na dagtekening van deze beschikking tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Dewi Sri om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen ter hoogte van
€ 9.208,47 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 26 april 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Dewi Sri om aan [verzoeker] een gefixeerde schadevergoeding te betalen ter hoogte van € 6.584,76 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 26 maart 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Dewi Sri tot betaling aan [verzoeker] van het achterstallig salaris over de maand december 2020, zijnde het bruto-equivalent van € 1.378,- netto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW van 10% daarover, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de opeisbaarheid der respectievelijke bedragen tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Dewi Sri tot betaling aan [verzoeker] van het achterstallige salaris over de periode van 1 maart 2021 tot en met 25 maart 2021 van € 1.638,98 bruto en het bruto-equivalent van het nettobedrag van € 63,38 aan reiskosten, te vermeerderen met de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW van 10% daarover, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de opeisbaarheid der respectievelijke bedragen tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Dewi Sri tot een correcte eindafrekening en betaling aan [verzoeker] van hetgeen op grond daarvan verschuldigd is, te weten de opgebouwde vakantietoeslag van € 1.803,82 bruto en de opgebouwde vakantiedagen van € 1.281,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW van 10% daarover, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de opeisbaarheid der respectievelijke bedragen tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Dewi Sri om binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking aan [verzoeker] deugdelijke specificaties van de hierboven genoemde bedragen en de eindafrekening te verstrekken;
veroordeelt Dewi Sri in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 499,- aan verschotten en € 747,- aan salaris voor de gemachtigde, van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan, indien Dewi Sri niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan deze beschikking heeft voldaan, begroot op € 124,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte;
in de tegenverzoeken van Dewi Sri
wijst de verzoeken af;
veroordeelt Dewi Sri in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.M. van Breevoort kantonrechter, en heden in het openbaar uitgesproken.
495