In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van woninginbraak, heeft de rechtbank Rotterdam op 7 juli 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde inbraak, waarbij het DNA van de verdachte op schroevendraaiers was aangetroffen. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van de inbraak op basis van het DNA-bewijs en had een gevangenisstraf van 200 dagen geëist, waarvan 66 dagen voorwaardelijk. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bewijs niet voldoende was om de verdachte als de inbreker aan te wijzen. De rechtbank concludeerde dat het DNA op de schroevendraaiers niet bewijst dat de verdachte deze in de woning heeft achtergelaten. Er was ook DNA van andere personen aangetroffen, wat de mogelijkheid openliet dat een ander de inbraak had gepleegd. De rechtbank heeft daarom besloten dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen was, en heeft de verdachte vrijgesproken. Tevens werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.