ECLI:NL:RBROT:2021:7592

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
10/700338-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van brandstichting na onvoldoende bewijs van medeplegen door verdachte en medeverdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken omdat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld wie van de twee verdachten de brand heeft aangestoken. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering onvoldoende was. De verdachte en zijn medeverdachte waren aanwezig in de bouwkeet waar de brand was ontstaan, maar er waren geen directe bewijzen die konden aantonen wie de brand had gesticht. De verklaringen van de verdachten waren tegenstrijdig en er was geen bewijs dat de verdachte de brand had aangestoken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet als medepleger kon worden aangemerkt, omdat er geen sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde brandstichting.

Daarnaast was er een benadeelde partij die een schadevergoeding van € 209.000,- vorderde, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank veroordeelde de benadeelde partij in de kosten die de verdachte had gemaakt ter verdediging tegen de vordering, welke kosten op nihil werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/700338-19
Datum uitspraak: 28 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 juni 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. J. Spaans, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Vrijspraak

4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hiertoe is het volgende aangevoerd.
De verdachte is samen met zijn medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte] ) in de nacht van
30 juni 2019 in de bouwkeet geweest waarin de brand is ontstaan. Op de telefoon van de verdachte is een WhatsAppgroep aangetroffen. In deze WhatsAppgroep zijn videobestanden aangetroffen met betrekking tot de ten laste gelegde brandstichting. Uit één van deze filmpjes blijkt dat [naam medeverdachte] giert van het lachen terwijl hij twee beginnende brandjes in de kleedkamer van de bouwkeet filmt.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij die nacht samen met [naam medeverdachte] naar het bouwterrein is gegaan en dat zij daar poederblussers hebben leeggespoten. Voorts heeft hij verklaard dat hij samen met [naam medeverdachte] de bouwkeet is ingegaan en dat er geen brand was op het moment dat zij naar buiten kwamen. De verdachte heeft verklaard geen brand te hebben gesticht en te hebben gezien. Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij pas
’s ochtends toen hij wakker werd over de vermeende brand te horen heeft gekregen. Ter terechtzitting heeft de verdachte deze verklaring aangepast in die zin dat hij de desbetreffende nacht al wetenschap had van de brand. In latere politieverhoren heeft de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen tot 14 januari 2020. In het verhoor van
14 januari 2020 heeft de verdachte verklaard dat het zou kunnen dat hij en [naam medeverdachte] niet de hele tijd samen op het terrein zijn geweest, maar dat het zou kunnen dat [naam medeverdachte] even alleen in de bouwkeet is geweest. Daarmee wordt de voorzichtige suggestie gedaan dat [naam medeverdachte] de brand heeft gesticht.
Er zijn geen directe bewijsmiddelen op basis waarvan vastgesteld kan worden hoe de brandjes zijn ontstaan, maar dát de rol papier en de overall zijn aangestoken staat buiten kijf. Uitgesloten kan worden dat de brandjes uit zichzelf zijn begonnen en ook kortsluiting is uitgesloten. Evenmin zijn er directe bewijsmiddelen op basis waarvan kan worden vastgesteld wie de overall en het papier heeft aangestoken. Wel is buiten twijfel dat het óf de verdachte is geweest óf [naam medeverdachte] , of dat zij het samen hebben gedaan. Redelijkerwijs zijn andere scenario’s niet voorhanden.
De officier van justitie is van mening dat het door [naam medeverdachte] gemaakte filmpje het doorslaggevende bewijsmiddel is dat [naam medeverdachte] de brand heeft gesticht. Gelet op de verklaring van [naam medeverdachte] kwamen [naam medeverdachte] en de verdachte samen aan bij de kleedkamer, toen [naam medeverdachte] de brandjes opmerkte. Er kan volgens de officier van justitie dus van worden uitgegaan dat de verdachte de beginnende brandjes ook heeft gezien.
[naam medeverdachte] heeft verklaard dat zij eerst in de kantine waren en vervolgens samen bij de kleedkamer zijn uitgekomen. Gelet op die verklaring is het redelijkerwijs niet mogelijk dat de verdachte de brandjes alleen heeft gesticht.
Volgens de officier van justitie zijn de verdachten samen strafrechtelijk verantwoordelijk voor de brandstichting. De brandstichting is in vereniging gepleegd; voor het bewijs daarvan is niet vereist dat vastgesteld kan worden wie nu het vlammetje bij welk object heeft gehouden.
4.2.
Beoordeling en conclusie
De rechtbank stelt voorop dat medeplegen van een strafbaar feit kan worden bewezen als is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Vaststaat dat de verdachte en [naam medeverdachte] beiden in de bouwkeet zijn geweest die die nacht vlam heeft gevat. [naam medeverdachte] heeft de beginnende brandjes in de kleedkamer van de bouwkeet gefilmd en op dat filmpje is te horen dat [naam medeverdachte] daarbij hard lacht. Op het filmpje is niet te zien door wie de brandjes zijn aangestoken. Evenmin is gebleken of de verdachte hier bij aanwezig was. De verdachte is immers niet te zien of te horen op het filmpje en de verklaringen van de verdachten lopen op dit punt uiteen. Ook al zou de verdachte erbij aanwezig zijn geweest; het zich niet distantiëren van de situatie brengt niet zonder meer met zich mee dat de verdachte als medepleger dient te worden aangemerkt.
Het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [naam medeverdachte] aan te nemen. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
De vraag die de rechtbank dan dient te beantwoorden, is of de verdachte degene is geweest die de brand (alleen) heeft gesticht. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat de verdachte de twee brandjes heeft aangestoken. De verklaringen van de verdachten komen er – kort gezegd – op neer dat de één de ander aanwijst als de dader van de brandstichting. Ook wordt verschillend verklaard over wie nu eerder in de kleedkamer van de bouwkeet is aangekomen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan de verklaring van de ene verdachte meer waarde te hechten dan aan de verklaring van de ander.
De rechtbank merkt op dat het voor de hand ligt dat ofwel de verdachte, ofwel de medeverdachte de twee brandjes heeft gesticht, maar de rechtbank kan niet buiten gerede twijfel vaststellen wie van de twee dit is geweest. De verdachte zal om die reden worden vrijgesproken van de ten laste gelegde brandstichting.
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5..Vordering benadeelde partij

Ter zake van het ten laste gelegde heeft [naam slachtoffer] zich namens [naam bedrijf] als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 209.000,- aan materiële schade.
5.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Bij het voegingsformulier ontbreekt de machtiging en de vordering is onvoldoende onderbouwd, ondanks het feit dat de officier van justitie de benadeelde partij tijdig heeft gewezen op het ontbreken van de bijlagen bij de vordering.
5.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak.
5.3.
Beoordeling en conclusie
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

6..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij
[naam bedrijf]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.W.H. van den Emster, voorzitter,
en mrs. F. van Buchem en R.E Drenth, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 juni 2019 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht op een bouwlocatie, gelegen aan de [plaats delict] te Hoogvliet
Rotterdam,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk (in of nabij een bouwkeet) een of meer voorwerpen en/of brandbare/ontvlambare (vloei)stoffen aangestoken,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een of meer voorwerpen,
althans met (een) brandbare/ontvlambare (vloei)stof(fen),
ten gevolge waarvan brand is ontstaan in en/of nabij een of meer bouwke(e)t(en) op die locatie en/of deze bouwke(e)t(en) en/of de inboedel van (één of meer van) die bouwke(e)t(en) en/of een nabij gelegen spoorwegviaduct en/of een bovenleiding van het nabij gelegen spoor geheel of gedeeltelijk is verbrand en/of waardoor/ terwijl daarvan gemeen gevaar voor die bouwke(e)t(en) en/of een of meer aangrenzende bouwke(e)t(en) en/of het aangrenzende spoorwegviaduct en/of spoor, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen, te duchten was.