ECLI:NL:RBROT:2021:7591

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
10/700337-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak brandstichting met bewezenverklaring van MDMA en hennep in woning

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van brandstichting en het bezit van drugs. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de brandstichting, omdat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld wie van de twee verdachten de brand had aangestoken. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te bepalen of de verdachte of zijn medeverdachte verantwoordelijk was voor de brand. De verdachte had weliswaar gefilmd terwijl er brand was, maar dit was niet voldoende om hem als dader aan te wijzen.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte wel veroordeeld voor het bezit van MDMA en hennep. De verdachte had opzettelijk 16 gram MDMA en 40 gram henneptoppen in zijn woning aanwezig. De rechtbank heeft een taakstraf van 40 uur opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van de brandstichting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/
700337-19
Datum uitspraak: 28 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. C. Purperhart, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 juni 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. J. Spaans, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak t.a.v. feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hiertoe is het volgende aangevoerd.
De verdachte is samen met zijn medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte] ) in de nacht van 30 juni 2019 in de bouwkeet geweest waarin de brand is ontstaan. Op de telefoon van [naam medeverdachte] is een WhatsAppgroep aangetroffen waaraan ook de verdachte deelneemt. In deze WhatsAppgroep zijn videobestanden aangetroffen met betrekking tot de ten laste gelegde brandstichting. Uit één van deze filmpjes blijkt dat de verdachte giert van het lachen terwijl hij twee beginnende brandjes in de kleedkamer van de bouwkeet filmt.
Hiernaast is in de telefoon van de verdachte een WhatsAppgesprek aangetroffen met zijn vriendin waarin het volgende wordt gezegd:
“Verdachte:
heb echt geen rust in me reed
door weekend
en dat filmpje
Wat m gemaakt had
Dat je ziet dat het fikt
Beetje dom
[vriendin verdachte] : Je hebt t verwijderd toch
Verdachte:
Als iemand die laat zien dronke
Aan de verkeerde
Hang je
[vriendin verdachte] : Ja
Verdachte:
Ja ik wel maar de rest niet
Hahaha ja foutje bedanjt.”
De verdachte heeft zich bij de politie steeds op zijn zwijgrecht beroepen, tot hij op 6 januari 2020 op eigen verzoek nog een keer is verhoord. De verdachte heeft in dat verhoor overeenkomstig de bewijsmiddelen verklaard voor wat betreft zijn aanwezigheid in de bouwkeet. De verdachte heeft voorts de indruk laten ontstaan dat [naam medeverdachte] wellicht verantwoordelijk is voor de brand. Ook heeft hij verklaard niet te weten hoe de brandjes zijn begonnen, maar dat hij na het filmen van de brandjes wel heeft getracht ze te blussen, hetgeen in zijn beleving ook was gelukt.
Er zijn geen directe bewijsmiddelen op basis waarvan vastgesteld kan worden hoe de brandjes zijn ontstaan, maar dát de rol papier en de overall zijn aangestoken staat buiten kijf. Uitgesloten kan worden dat de brandjes uit zichzelf zijn begonnen en ook kortsluiting is uitgesloten. Evenmin zijn er directe bewijsmiddelen op basis waarvan kan worden vastgesteld wie de overall en het papier heeft aangestoken. Wel is buiten twijfel dat het óf de verdachte is geweest óf [naam medeverdachte] , of dat zij het samen hebben gedaan. Redelijkerwijs zijn andere scenario’s niet voorhanden.
De officier van justitie is van mening dat het door de verdachte gemaakte filmpje het
doorslaggevende bewijsmiddel is dat de verdachte de brand heeft gesticht. Gelet op het beginstadium van de vlamvattende broekspijp moet het filmen vrijwel direct na het aansteken zijn aangevangen. Bovendien is hij aan het lachen tijdens het filmen en is er geen ondersteunend bewijs voor zijn verklaring dat hij de brandjes heeft geblust.
De voorzichtige suggestie van de verdachte dat [naam medeverdachte] de overall en de rol papier heeft aangestoken en dat de verdachte daar zelf niet bij was of dat niet heeft gezien, is volgens de officier van justitie dan ook een ongeloofwaardige verklaring. Dat geldt te meer nu de verdachte heeft verklaard dat zij samen bij de kleedkamer aankwamen nadat zij eerst samen in de kantine waren. Die verklaring sluit een scenario waarin [naam medeverdachte] op een eerder moment alleen de brandjes heeft gesticht, en dat de verdachte later – toen zij samen aankwamen bij de kleedkamer – de brandjes pas opmerkte, uit.
Volgens de officier van justitie zijn de verdachten samen strafrechtelijk verantwoordelijk voor de brandstichting. De brandstichting is in vereniging gepleegd; voor het bewijs daarvan is niet vereist dat vastgesteld kan worden wie nu het vlammetje bij welk object heeft gehouden.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het de verdachte is geweest die de brand alleen heeft gesticht.
4.1.2.
Beoordeling en conclusie
De rechtbank stelt voorop dat medeplegen van een strafbaar feit kan worden bewezen als is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Vaststaat dat de verdachte en [naam medeverdachte] beiden in de bouwkeet zijn geweest die die nacht vlam heeft gevat. De verdachte heeft de beginnende brandjes in de kleedkamer van de bouwkeet gefilmd en op dat filmpje is te horen dat de verdachte daarbij hard lacht. Op het filmpje is niet te zien door wie de brandjes zijn aangestoken. Evenmin is gebleken of [naam medeverdachte] hierbij aanwezig was. [naam medeverdachte] is immers niet te zien of te horen op het filmpje en de verklaringen van de verdachten lopen op dit punt uiteen. Ook al zou [naam medeverdachte] erbij aanwezig zijn geweest; het zich niet distantiëren van de situatie brengt niet zonder meer met zich mee dat de verdachte als medepleger dient te worden aangemerkt.
Het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [naam medeverdachte] aan te nemen. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
De vraag die de rechtbank dan dient te beantwoorden, is of de verdachte degene is geweest die de brand (alleen) heeft gesticht. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat de verdachte de twee brandjes heeft aangestoken. De verklaringen van de verdachten komen er – kort gezegd – op neer dat de één de ander aanwijst als de dader van de brandstichting. Ook wordt verschillend verklaard over wie nu eerder in de kleedkamer van de bouwkeet is aangekomen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan de verklaring van de ene verdachte meer waarde te hechten dan aan de verklaring van de ander.
De rechtbank merkt op dat het voor de hand ligt dat ofwel de verdachte, ofwel de medeverdachte de twee brandjes heeft gesticht, maar de rechtbank kan niet buiten gerede twijfel vaststellen wie van de twee dit is geweest. De verdachte zal om die reden worden vrijgesproken van de ten laste gelegde brandstichting.
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering t.a.v. feiten 2 en 3
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
feit 2:
hij op 20 augustus 2019 te Rhoon, gemeente Albrandswaard,
opzettelijk aanwezig heeft gehad 16 gram van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 3:
hij op 20 augustus 2019 te Rhoon, gemeente Albrandswaard,
opzettelijk aanwezig heeft gehad 15 stekken van hennepplanten en 6 hennepplanten en 40 gram henneptoppen, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft opzettelijk MDMA en hennep aanwezig gehad in zijn woning. Deze middelen vormen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, niet in de laatste plaats vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen. De rechtbank houdt hierbij rekening met het tijdsverloop. De rechtbank komt uit op een fors lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde brandstichting.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij

Ter zake van het onder 1 ten laste gelegde heeft [naam slachtoffer] zich namens [naam bedrijf] . als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 209.000,- aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Bij het voegingsformulier ontbreekt een machtiging en de vordering is onvoldoende onderbouwd, ondanks het feit dat de officier van justitie de benadeelde partij tijdig heeft gewezen op het ontbreken van de bijlagen bij de vordering.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak.
8.3.
Beoordeling en conclusie
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
34 (vierendertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
17 (zeventien) dagen;
verklaart de benadeelde partij
[naam bedrijf]. niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.W.H. van den Emster, voorzitter,
en mrs. F. van Buchem en R.E Drenth, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 30 juni 2019 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht op een bouwlocatie, gelegen aan de [plaats delict] te Hoogvliet Rotterdam,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk (in of nabij een bouwkeet) een of meer voorwerpen en/of brandbare/ontvlambare (vloei)stoffen aangestoken,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een of meer voorwerpen,
althans met (een) brandbare/ontvlambare (vloei)stof(fen),
ten gevolge waarvan brand is ontstaan in en/of nabij een of meer bouwke(e)t(en) op die locatie en/of deze bouwke(e)t(en) en/of de inboedel van (één of meer van) die bouwke(e)t(en) en/of een nabij gelegen spoorwegviaduct en/of een bovenleiding van het nabij gelegen spoor geheel of gedeeltelijk is verbrand en/of waardoor/ terwijl daarvan gemeen gevaar voor die bouwke(e)t(en) en/of een of meer aangrenzende bouwke(e)t(en) en/of het aangrenzende spoorwegviaduct en/of spoor, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 20 augustus 2019 te Rhoon, gemeente Albrandswaard,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 19,5 gram,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 20 augustus 2019 te Rhoon, gemeente Albrandswaard,
opzettelijk aanwezig heeft gehad 15 stekken van hennepplanten en/of 6 hennepplanten en/of (ongeveer) 40 gram henneptoppen,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.