ECLI:NL:RBROT:2021:7558

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
FT EA 21/699 - 21/700
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord en afwijzing van het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft verzoeker op 7 juni 2021 een verzoek ingediend om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. Dit verzoek werd gedaan in het kader van de Faillissementswet, artikel 287a, eerste lid, omdat de gemeente Rotterdam weigerde mee te werken aan de schuldregeling. De gemeente had voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend en was niet ter zitting verschenen. Tijdens de zitting op 14 juli 2021 werd verzoeker vertegenwoordigd door een tolk en een medewerker van de Kredietbank Rotterdam.

Verzoeker had dertien schuldeisers, waarvan één schuldeiser met twee preferente vorderingen en één concurrente vordering. De overige twaalf schuldeisers hadden alleen concurrente vorderingen. Verzoeker bood een regeling aan waarbij hij 10,74% aan de preferente schuldeisers en 5,37% aan de concurrente schuldeisers zou betalen. De gemeente Rotterdam stemde echter niet in met deze regeling, wat leidde tot het verzoek aan de rechtbank.

De rechtbank moest beoordelen of de gemeente Rotterdam in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank constateerde dat twaalf van de dertien schuldeisers akkoord waren gegaan met de regeling en dat deze was getoetst door de Kredietbank Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling het uiterste was wat verzoeker kon bieden, gezien zijn omstandigheden, waaronder het ontbreken van betaald werk en de taalbarrière.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de belangen van verzoeker en de andere schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wogen dan die van de gemeente Rotterdam. De rechtbank heeft de gemeente Rotterdam bevolen in te stemmen met de schuldregeling en de kosten van de procedure aan de gemeente opgelegd, begroot op nihil. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling werd afgewezen, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraakdatum: 21 juli 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 7 juni 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten Gemeente Rotterdam Serviceorganisatie, afdeling Werk & Inkomen (hierna: de gemeente Rotterdam), die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De gemeente Rotterdam heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 14 juli 2021 zijn telefonisch gehoord conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis):
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer [persoon B] , tolk namens verzoeker.
De gemeente Rotterdam heeft in haar verzoekschrift aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift dertien schuldeisers. Hiervan heeft één schuldeiser naast twee preferente vorderingen ook één concurrente vordering. De overige twaalf schuldeisers hebben allen een concurrente vordering. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 23.839,64 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 30 maart 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 10,74% aan de preferente schuldeisers en 5,37% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Ten tijde van het aanbod bedroeg de schuldenlast € 24.161,31.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Twaalf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De gemeente Rotterdam stemt hier niet mee in voor zowel haar twee preferente vorderingen als haar concurrente vordering. Die vorderingen vormen tezamen € 7.276,35 en belopen 30,5% van de totale schuldenlast.
Ter zitting heeft verzoeker ̶ middels de heer [persoon B] die heeft opgetreden als zijn tolk ̶ verklaard dat hij heeft gewerkt als automonteur maar niet over een diploma beschikt waarmee hij in Nederland betaald werk kan vinden. Voorts heeft hij gesteld dat hij nooit betaald werk heeft verricht sinds hij in Nederland woont. Het is, mede gezien zijn leeftijd en het feit dat hij de Nederlandse taal niet goed machtig is, lastig om aangenomen te worden bij een (garage)bedrijf wat hem in staat zal stellen om de juiste papieren te behalen, aldus verzoeker.
Ter zitting heeft schuldhulpverlening bevestigd dat het onwaarschijnlijk is dat verzoeker op korte termijn betaald werk zal vinden. Hiertoe heeft schuldhulpverlening aangedragen dat verzoeker de Nederlandse taal niet goed machtig is, zijn leeftijd tegen heeft en niet beschikt over de juiste papieren om betaald werk te vinden.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft de gemeente Rotterdam te kennen gegeven dat zij bij vorderingen die na 1 januari 2013 zijn ontstaan, niet meewerkt aan de schuldregeling tegen finale kwijting voor zover die vorderingen niet te goeder trouw zijn ontstaan. Op deze vorderingen is artikel 60c Participatiewet van toepassing. Verzoeker is zijn inlichtingenplicht niet volledig nagekomen, waarvoor aan hem een bestuurlijke boete is opgelegd.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk twaalf van de dertien schuldeisers, met de aangeboden regeling akkoord is gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Krediebank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verder blijkt dat verzoeker niet is vrijgesteld van zijn arbeidsverplichting door de uitkerende instantie.
De rechtbank acht het echter voldoende aannemelijk dat verzoeker niet snel betaald werk zal vinden. Verzoeker beschikt ten eerste niet over een startkwalificatie omdat hij geen diploma heeft, althans niet één die in Nederland wordt erkend. Het behalen van een diploma kost tijd. Ten tweede is er sprake van een taalbarrière die aan het vinden van betaald werk in de weg staat. Verzoeker zal eerst hieraan moeten werken, bijvoorbeeld door het volgen van taallessen en het behalen van een taaltoets, wil hij in aanmerking kunnen komen voor betaald werk. Ook dit kost tijd.
Hierbij overweegt de rechtbank voorts dat het, uitgaande van de hypothetische situatie dat verzoeker die stappen met succes heeft af weten te ronde, onzeker is of hij gezien zijn leeftijd op korte termijn wel betaald werk zal vinden.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht.
Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Ten aanzien van het standpunt van de gemeente Rotterdam dat zij geen finale kwijting kan verlenen nu zij de imperatieve bepaling van artikel 60c Pw moet volgen, overweegt de rechtbank dat voornoemde bepaling de rechtbank niet beperkt in de belangenafweging als bedoeld in artikel 287a lid 5 Fw.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.