In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, zware mishandeling, vernieling en mishandeling. De tenlastelegging betrof incidenten die plaatsvonden op 5 januari 2021 en 8 juni 2020 in Dordrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 januari 2021 met een schroevendraaier heeft gestoken in het gezicht en de bovenarmen van het slachtoffer, en dat zij op dezelfde dag een gouden ketting van het slachtoffer heeft vernield. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het mishandelen van een ander slachtoffer op 8 juni 2020 door haar met een afstandsbediening te slaan.
De rechtbank heeft de poging tot doodslag niet bewezen geacht, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. Wel heeft de rechtbank de poging tot zware mishandeling en de vernieling bewezen verklaard. De verdediging voerde aan dat de verdachte in een waan verkeerde en geen opzet had, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de andere feiten.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, op basis van psychologisch onderzoek. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel werd opgelegd. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met een beslissing waarin de verdachte werd vrijgesproken van de poging tot doodslag en de andere feiten als bewezen verklaard werden, maar zonder strafrechtelijke gevolgen.