ECLI:NL:RBROT:2021:7549

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
9304954 \ VV EXPL 21-286
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over wedertewerkstelling van een werknemer na onterecht opgelegde vrijstelling

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werkneemster, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, de Rotterdamse Elektrische Tram N.V. (de RET). De werkneemster was sinds 1 oktober 2017 in dienst als Controleur Openbaar Vervoer en was op 4 maart 2021 door de RET vrijgesteld van werk. De werkneemster stelde dat deze vrijstelling onterecht was en dat de RET niet als een goed werkgever had gehandeld. Ze vorderde in kort geding dat de RET haar weer tot het werk zou toelaten en dat de RET zou communiceren dat zij haar werkzaamheden zou hervatten.

De RET voerde aan dat de werkneemster geen spoedeisend belang had, omdat er een ontbindingsverzoek was ingediend. De kantonrechter oordeelde echter dat de werkneemster wel degelijk een spoedeisend belang had, aangezien zij al meer dan vier maanden thuis zat. De rechter oordeelde dat de RET de werkneemster op ondeugdelijke gronden had vrijgesteld van werk en dat er geen redenen waren om haar niet weer aan het werk te stellen. De kantonrechter wees de vorderingen van de werkneemster toe, inclusief een dwangsom voor het geval de RET niet aan het vonnis voldeed.

De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie en de verplichtingen van werkgevers ten aanzien van hun werknemers. De kantonrechter stelde vast dat de RET onvoldoende had onderbouwd dat de werkneemster niet weer aan het werk kon worden gesteld, en dat het belang van de werkneemster bij wedertewerkstelling zwaarder woog dan het belang van de RET om de uitkomst van de ontbindingsprocedure af te wachten. De RET werd veroordeeld in de proceskosten en moest binnen 48 uur na betekening van het vonnis de werkneemster weer toelaten tot haar werkzaamheden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9304954 \ VV EXPL 21-286
uitspraak: 28 juli 2021
vonnis in kort geding van de kantonrechter te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
gemachtigden: mr. R.D. Wouters en mr. drs. J-W. van Geen,
tegen
Rotterdamse Elektrische Tram N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigden: mr. A. Birkhoff en mr. E.A.W. Cleijman.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiseres]” en “de RET”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 6 juli 2021, met producties;
  • de door de RET overgelegde productie 1 inhoudende het verzoekschrift in de ontbindingsprocedure met producties;
  • de pleitnota van de RET;
  • de spreekaantekeningen van [eiseres].
1.2.
De kantonrechter heeft het verzoek van de RET om het door haar ingediende verzoekschrift van 15 juli 2021 gelijktijdig met het kort geding te behandelen afgewezen.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juli 2021 in het gerechtsgebouw te Dordrecht. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door mr. R.D. Wouters en mr. drs. J-W. van Geen. Namens de RET zijn verschenen [naam 1] (Manager Veiligheid) en [naam 2] (Sectiechef Veiligheid), bijgestaan door mr. A. Birkhoff en mr. E.A.W. Cleijman. Als toehoorders aan de zijde van [eiseres] waren aanwezig de heren [naam 3] en [naam 4] (van de Vakbond voor onafhankelijke RET Personeel) en mr. D.A. den Breejen (kantoorgenoot van haar gemachtigden).
1.4.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..Het geschil

2.1.
[eiseres] (23 jaar oud) is op 1 oktober 2017 in dienst getreden bij de RET in de functie van Controleur Openbaar Vervoer (hierna: COV-er) en zij is daar thans werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij door de RET ten onrechte op 4 maart 2021 is vrijgesteld van werk en dat de RET niet als een goed werkgever heeft gehandeld. [eiseres] heeft daarom gevorderd bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de RET te verplichten [eiseres] binnen 48 uur na betekening van het vonnis zonder enige belemmering of beperkingen en op de gebruikelijke wijze toe te laten tot alle werkzaamheden en verantwoordelijkheden behorende bij de functie van Controleur Openbaar Vervoer, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat de RET hiermee in gebreke blijft, dan wel een door de kantonrechter vast te stellen dwangsom;
de RET te verplichten om binnen 48 uur na betekening van het vonnis intern, in ieder geval aan de medewerkers van de RET binnen de afdeling waar [eiseres] werkzaam is schriftelijk te communiceren dat [eiseres] haar reguliere werkzaamheden in de functie van Controleur Openbaar Vervoer zal hervatten, onder oplegging van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat zij dit gebod overtreedt, door middel van verspreiding van het volgende bericht:
Allen,
Binnen de afdeling is bekend dat [eiseres] enige tijd is vrijgesteld
geweest van haar werkzaamheden. Bij vonnis in kort geding van de rechtbank
Rotterdam is de RET opgedragen aan u kenbaar te maken dat (1) er geen grond
bestaat voor handhaving van deze eenzijdig opgelegde vrijstelling en (2) dat [eiseres]
op zeer korte termijn haar werkzaamheden op reguliere wijze zal hervatten. Door
het versturen van dit bericht willen wij aan dit vonnis voldoen.
3. De RET te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met nakosten.
2.2.
De RET heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het ontbreken van spoedeisend belang, dan wel dat haar vorderingen moeten worden afgewezen. Op het verweer van de RET zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

3..De beoordeling

Spoedeisend belang
3.1.
Volgens de RET is [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat [eiseres] geen spoedeisend belang meer heeft, zulks in verband met het door de RET op 15 juli 2021 ingediende verzoekschrift waarin zij heeft verzocht de arbeidsovereenkomst met [eiseres] te ontbinden. Ook is volgens de RET haar belang om de uitkomst van de ontbindingsprocedure af te wachten groter dan het belang van [eiseres] om haar werk te hervatten.
3.2.
Artikel 254 Rv bepaalt dat de voorzieningenrechter in spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd is om deze te geven. Van een spoedeisende zaak in vorenbedoelde zin is sprake als van de eisende partij niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een eventuele bodemprocedure afwacht. Een vordering die strekt tot wedertewerkstelling is naar haar aard spoedeisend.
3.3.
Het enkele feit dat de RET een verzoekschrift heeft ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst leidt er naar het oordeel van de kantonrechter niet toe dat de spoedeisendheid aan de wedertewerkstelling is komen te ontvallen. Het ontbindingsverzoek is pas op 15 juli 2021 ingediend en dient nog op zitting te worden behandeld. Het is niet de verwachting dat op zeer korte termijn een beslissing zal worden genomen op het verzoek om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Gelet hierop en nu [eiseres] al meer dan vier maanden thuis zit, is de kantonrechter van oordeel dat er een spoedeisend belang is en van [eiseres] niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van de ontbindingsprocedure afwacht.
Inhoudelijke beoordeling
3.4.
De RET heeft aan de schorsing – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd:. [eiseres] heeft op 10 november 2020 een officiële laatste waarschuwing gekregen. Die waarschuwing had te maken met het feit dat zij gedurende haar dienstverband de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) voor privédoeleinden had geraadpleegd op verzoek van haar collega [naam 5], met wie zij op dat moment een affectieve relatie had, en met het feit dat zij bekend was met gedragingen/misdrijven gepleegd door collega [naam 5], van welke wetenschap zij – als Buitengewoon Opsporingsambtenaar (BOA)– direct melding had moeten maken. De laatste waarschuwing hield in dat indien [eiseres] in de toekomst zich op een dusdanige wijze zou gedragen en/of sprake zou zijn van een incident waarbij zij betrokken is en haar gedrag onderwerp van gesprek is, dat dan haar BOA bevoegdheid zal worden ingetrokken en dit gevolgen zal hebben voor haar arbeidsovereenkomst.
Op 23 oktober 2020 ontving de RET een integriteitsklacht van [naam 2] (Sectiechef Veiligheid) tegen [eiseres], welke was onderbouwd met twee e-mailberichten afkomstig van de heren [naam 6] en [naam 7]. Deze klacht hield in dat binnen de RET door [eiseres] zou zijn gesproken over een situatie alsof [naam 2] een seksuele relatie heeft gehad met een van haar onderschikte collega’s, [naam 5]. De RET heeft vervolgens een onderzoek laten uitvoeren door het bureau [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf]) naar deze klacht. [naam bedrijf] heeft in het onderzoeksrapport van 1 februari 2021 geconcludeerd dat de klacht van [naam 2] gegrond dient te worden beschouwd. [naam bedrijf] heeft vastgesteld dat [eiseres] actief informatie onder haar collega’s heeft gedeeld, alsof [naam 2] en [naam 5] een seksuele relatie zouden hebben gehad. [eiseres] heeft hierdoor volgens de RET bijgedragen aan ongewenste roddelcultuur op de afdeling Veiligheid, terwijl die cultuur de veiligheid van COV-ers/BOA-collega’s en het functioneren van de afdeling duidelijk in de weg staat.
De uitkomst van het onderzoek van [naam bedrijf], waarmee volgens de RET is komen vast te staan dat [eiseres] kwaad sprak c.q. onjuiste informatie deelde over een leidinggevende en collega van diezelfde afdeling, was voor de RET de reden om op 4 maart 2020 aan te geven dat zij het dienstverband met [eiseres] wilde beëindigen en [eiseres] vrij te stellen van werk. Volgens de RET had [eiseres] in november 2020 na de officiële laatste waarschuwing een laatste kans gekregen om haar werkzaamheden als COV-er binnen de RET voort te zetten, maar zij heeft desondanks weer gedrag getoond dat strijdig is met wat de RET van een goed werknemer mag verwachten hetgeen voor veel onrust binnen de afdeling zorgde en bovendien BOA-onwaardig was, aldus de RET.
3.5.
De kantonrechter kan de RET niet volgens in haar stelling dat [eiseres] een gewaarschuwd mens was door de laatste officiële waarschuwing en zij desondanks opnieuw in de fout is gegaan. De officiële laatste waarschuwing dateert namelijk van 10 november 2020. De onderbouwde klacht van [naam 2] was echter al op 23 oktober 2020, dus vóór deze laatste waarschuwing, ingediend. Op het moment dat de RET de officiële laatste waarschuwing gaf aan [eiseres] was de onderbouwde klacht van [naam 2] dus al bij de RET bekend. De RET kan derhalve niet aan de vrijstelling van werk ten grondslag leggen dat [eiseres] na de laatste waarschuwing weer in de fout is gegaan en gedrag heeft getoond waarvoor zij was gewaarschuwd, omdat de gedragingen die haar worden verweten al vóór de laatste waarschuwing bij de RET bekend waren en de laatste waarschuwing hier dus niet op kan zien. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de RET op ondeugdelijke gronden [eiseres] heeft vrijgesteld van werk. Als het zo is dat intern binnen de RET niet goed is gecommuniceerd over de klacht van [naam 2] dan komt dit voor risico van de RET. De kantonrechter is derhalve van oordeel dat aan de vrijstelling van werk geen deugdelijke grond ten grondslag ligt, zodat de RET niet als een goed werkgever heeft gehandeld door [eiseres] op die grond vrij te stellen van werk.
3.6.
Vervolgens zal de vraag beantwoord moeten worden of de RET moet worden verplicht [eiseres] weer te werk te stellen. De kantonrechter is van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. [eiseres] is, nadat de RET had besloten een onderzoek in te stellen naar de klacht van [naam 2], blijven werken tot de vrijstelling van werk op 4 maart 2021. Gesteld noch gebleken is dat dit tot problemen heeft geleid. De RET wil graag een einde maken aan de onrust/roddelcultuur op de afdeling Veiligheid. Onvoldoende is echter gebleken dat de wedertewerkstelling van [eiseres] daar een belemmering voor is. De RET heeft verwezen naar het rapport van [naam bedrijf] over de klacht van [naam 2]. De uitkomsten van dit onderzoeksrapport zijn echter door [eiseres] betwist en doordat de RET geen inzage heeft gegeven in dit rapport, is het niet verifieerbaar of [naam bedrijf] terecht tot gegrondverklaring van de klacht is overgegaan. Bovendien heeft de RET zelf in haar verzoekschrift geschreven dat de bron van de onjuiste informatie niet bekend is, zodat niet is komen vast te staan dat [eiseres] de roddel over [naam 2] heeft verzonnen en verspreid. [eiseres] zit inmiddels al een lange periode thuis. Zij ontvangt weliswaar salaris en mocht haar BOA-modules volgen, maar haar reputatie wordt wel geschaad doordat zij lange tijd thuis zit. Collega’s praten nu immers over haar afwezigheid. Ook is het begrijpelijk dat [eiseres] graag weer aan het werk wil en verder wil met haar ontwikkeling als BOA. Het belang van [eiseres] bij wedertewerkstelling weegt derhalve zwaarder dan het belang van de RET om de ontbindingsprocedure af te wachten.
3.7.
De RET heeft onvoldoende onderbouwd dat zij geen mogelijkheid ziet om [eiseres] desnoods in een andere groep en/of rijtje te werk te stellen. Dat [naam 2] tijdens de zitting heeft verklaard dat zij en haar echtgenoot het onaangenaam vinden als [eiseres] weer aan het werk gaat, is onvoldoende reden om de RET niet te verplichten [eiseres] weer aan het werk te laten. Voor zover [naam 2] en [eiseres] al met elkaar te maken hebben, zou een gesprek tussen [naam 2] en [eiseres], eventueel onder begeleiding, een oplossing kunnen zijn om de lucht tussen hen te klaren.
3.8.
De vordering van [eiseres] om de RET te verplichten haar weer te werk te stellen wordt dus toegewezen. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen zoals hierna vermeld. De RET heeft geen apart verweer gevoerd tegen de gevorderde verspreiding van een bericht over de vrijstelling van werkzaamheden van [eiseres], zodat dit eveneens wordt toegewezen zoals hierna vermeld.
3.9.
De RET is de in het ongelijk gestelde partij, zodat zij in de proceskosten en de nakosten wordt veroordeeld.

4..De beslissing

De kantonrechter:
rechtdoende in kort geding:
veroordeelt de RET om [eiseres] binnen 48 uur na betekening van dit vonnis zonder enige belemmering of beperkingen en op de gebruikelijke wijze toe te laten tot alle werkzaamheden en verantwoordelijkheden behorende bij de functie van Controleur Openbaar Vervoer, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag of gedeelte daarvan dat de RET hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,-;
veroordeelt de RET om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis intern, in ieder geval aan de medewerkers van de RET binnen de afdeling waar [eiseres] werkzaam is schriftelijk te communiceren dat [eiseres] haar reguliere werkzaamheden in de functie van Controleur Openbaar Vervoer zal hervatten, onder oplegging van een dwangsom van € 250,- per dag dat zij dit gebod overtreedt, met een maximum van € 25.000,-, door middel van verspreiding van het volgende bericht:
Allen,
Binnen de afdeling is bekend dat [eiseres] enige tijd is vrijgesteld
geweest van haar werkzaamheden. Bij vonnis in kort geding van de rechtbank
Rotterdam is de RET opgedragen aan u kenbaar te maken dat (1) er geen grond
bestaat voor handhaving van deze eenzijdig opgelegde vrijstelling en (2) dat [eiseres]
op zeer korte termijn haar werkzaamheden op reguliere wijze zal hervatten. Door
het versturen van dit bericht willen wij aan dit vonnis voldoen.
veroordeelt RET in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op:
  • € 124,07 aan dagvaardingskosten;
  • € 85,- aan griffierecht;
  • € 747,- aan salaris voor de gemachtigde;
en indien de RET niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 124,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. van Boven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688