Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- het incidenteel vonnis van 7 juli 2021 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de conclusie van antwoord in conventie en conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie, met vijf producties;
- de oproepingsbrief van de rechtbank van 21 september 2020 waarin een mondelinge behandeling via
- de brief van de rechtbank van 2 oktober 2020 waarin opgave is gedaan van de ter zitting te bespreken onderwerpen;
- de akte overlegging producties van Dumar met producties 6 en 7;
- de akte ter comparitie, tevens houdende vermeerdering van eis en vordering ex artikel 843a Rv tevens conclusie van antwoord in reconventie met producties 6 tot en met 12;
- de ter voorbereiding op de mondelinge behandeling ingekomen spreekaantekeningen van beide zijden;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 3 november 2020;
- de in reactie op het proces-verbaal ingekomen brief van 20 november 2020 zijdens UAL;
- de akte (toegelaten) eiswijziging van Dumar, met productie 8;
- de antwoordakte van UAL;
- de akte van Dumar.
2..De feiten
3..Het geschil
in conventie
4..De beoordeling
in conventie
wheat bran. Tijdens de belading van de [naam vaartuig] in Libreville tussen 20 juni en 28 juni 2019 zijn problemen ontstaan, die onder meer zijn neergelegd in
letters of protest. De problemen bij de belading leidden tot een vordering voor overliggeld van USD 20.732,64.
shippervermeld, de vracht niet voldoen. Daardoor kon MIS de vracht niet betalen. Dat deze vertraging enig verband zou houden met vermeend onrechtmatig handelen door Dumar, heeft UAL niet aangetoond, aldus nog steeds Dumar.
brokervan MIS, en tegenover MIS als vervrachter voordeed. Hiertoe heeft UAL onder meer correspondentie overgelegd ten aanzien van de onderhandelingen over de charterparty tussen UAL en Dumar, correspondentie van MIS alsmede een verklaring van de heer [persoon A] . Deze stukken wijzen alle op de juistheid van de stelling van UAL, terwijl geen stukken zijn overgelegd waaruit een ander oordeel moet volgen. De rechtbank concludeert hieruit dat Dumar zich jegens MIS en jegens UAL hoedanigheden heeft aangemeten die zij in werkelijkheid niet bezat, namelijk jegens MIS die van vervrachter en jegens UAL die van
brokervoor MIS. Uit de stukken komt ook naar voren dat hierdoor verwarring ontstond toen UAL in verband met problemen in de laadhaven geen vruchtbaar contact wist te krijgen met haar veronderstelde contractuele wederpartij MIS, de vrachtfactuur en vervolgens een
demurragefactuur onbetaald bleven, waardoor de problemen in de loshaven verder escaleerden, waardoor UAL in weerwil van de FIOS-clausule zich gedwongen zag zelf de lossing te bewerkstelligen in afwachting van betaling en zij verdere overliggeldfacturen verstuurde, waarna uiteindelijk een of meer ladingontvangers beslag op het schip heeft doen leggen waardoor het schip na een schikking met ladingbelanghebbenden uiteindelijk pas op 27 juli 2019 Dakar heeft kunnen verlaten.
brokerbeschouwde, zoals zij jegens UAL voorgaf, had zij de vracht- en andere facturen van UAL aan MIS moeten doorgeleiden opdat MIS voor betaling daarvan kon zorgdragen, en MIS moeten wijzen op de consequentie die UAL aan het uitblijven van betaling zou (kunnen) verbinden. Van de stelling van Dumar dat haar optreden geldt als
freight contractingen niet ongebruikelijk en (dus) niet onrechtmatig, is de rechtbank niet onder de indruk. Door te handelen zoals zij heeft gedaan, heeft Dumar hoe dan ook de haar kenbare belangen van UAL en MIS, met wie zij als pretens
brokerrespectievelijk pretens (onder)vervrachter - en voor zover relevant als
freight contracter- genegeerd terwijl zij haar handelen mede door hun belangen had moeten laten bepalen. Dumar heeft dus jegens UAL gehandeld in strijd met hetgeen haar volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
broker) in naam van MIS met UAL contracteerde, had Dumar feitelijk geen bevoegdheid om namens MIS de bevrachtingsovereenkomst met UAL aan te gaan. Juridisch bezien betekent dit dat Dumar op dat moment zelf gehouden was om de onder de bevrachtingsovereenkomst op de bevrachter rustende verplichtingen na te komen (art. 3:70 BW). En dus ook om vrachtfacturen en eventueel verschuldigd overliggeld te voldoen. Of MIS daartoe zelf in staat zou zijn geweest op het moment dat betaling van UAL’s facturen verschuldigd werd, is hiervoor niet van belang. Het gaat er immers niet om de situatie waarin UAL feitelijk verkeert te vergelijken met de situatie waarin zij zou hebben verkeerd als Dumar de gepretendeerde hoedanigheid van
brokerwel zou hebben gehad en MIS van meet af aan als bevrachter was opgetreden en aangesproken. Het gaat erom te bepalen in hoeverre de financiële positie van UAL anders zou zijn indien Dumar niet onrechtmatig zou hebben gehandeld in de situatie zoals die feitelijk was, namelijk die waarin Dumar door onbevoegdelijk op te treden namens MIS niet MIS maar zichzelf aan de bevrachtingsovereenkomst bond.
- vracht USD 147.000,00
- overliggeld laadhaven USD 20.732,64
- overliggeld loshaven van 5 t/m 25 juli 2019 USD 140.000,00
- opslag- en handlingkosten loshaven USD 113.720,44
- bijkomende opslagkosten
USD 328.697,47 -
- gemiste vracht 26-27 juli 2019 USD 12.925,00
- kosten in verband met ladingbeslag
- juridische kosten in Dakar en reis- en verblijfkosten € 54.715,17
- buitengerechtelijke kosten Boonk Van Leeuwen
- dat UAL haar vordering niet deugdelijk heeft onderbouwd en dat een Excel-sheet daartoe onvoldoende is,
- dat facturen ontbreken voor de onder 4.7 hierboven bedoelde posten ‘opslag- en handlingkosten loshaven’, ‘bijkomende opslagkosten’ en ‘buitengerechtelijke kosten Boonk Van Leeuwen’,
- dat onduidelijk is met welke partij voor welk bedrag is geschikt en hoeveel UAL in dat kader precies van welke partijen heeft geïncasseerd naar aanleiding van welke aanspraak jegens iedere partij,
- dat niet is toegelicht hoe met MIS is afgerekend terwijl MIS aan Dumar heeft medegedeeld dat alles werd voldaan,
- dat Dumar een schikkingsovereenkomst met CAIG (niet MIS) heeft overgelegd waaruit in combinatie met productie 4 van Dumar volgt dat UAL in ieder geval ongeveer € 261.726 moet hebben ontvangen, hetgeen dicht in de buurt komt van de door UAL genoemde ontvangen USD 328.679,47,
- dat de hoogte van de gestelde opslag- en handlingkosten niet is gebleken,
- dat ongeloofwaardig is dat UAL zelf opslag- en handlingkosten heeft betaald omdat uit de schriftelijke verklaring van de heer [persoon A] , uit producties 9 en 11 en uit een verklaring van MIS blijkt dat opslag en handling door de ladingontvangers zijn gedragen, zoals ook gebruikelijk is bij opslag op een terminal,
- dat dit strookt met de verklaring van de heer [persoon A] ter zitting dat de ladingontvangers onder de UAL-cognossementen zijn aangesproken,
- dat de schikkingsovereenkomst met CAIG slechts op zes van de acht cognossementen ziet en wel met andere nummers en ladinggewichten dan de door UAL overgelegde cognossementen,
- dat geen enkele grond bestaat voor vergoeding door Dumar van de kosten voor Gabon P&I voor monitoring die UAL hoe dan ook had moeten maken en de factuur van PSC Group van € 5.579,39 voor ‘
- dat onduidelijk is waarom de aanwezigheid van de heer [persoon A] in Senegal noodzakelijk was en Dumar diens kosten zou moeten vergoeden,
- dat de kosten gemoeid met beslag op de lading worden betwist bij gebrek aan enige onderbouwing,
- dat de kosten voor een advocaat in Dakar die zijn werk niet (goed) heeft uitgevoerd, niet voor vergoeding door Dumar in aanmerking komen,
- dat de kosten van Boonk Van Leeuwen ongespecificeerd zijn, dat de factuur terzake ontbreekt en dat vermoedelijk grotendeels kosten ter instructie van de zaak zijn waarvoor het liquidatietarief geldt,
- dat ook voor de bijkomende kosten geldt dat onduidelijk is wat UAL van wie heeft ontvangen en wat zij heeft betaald,
- dat zij betwist dat voldoende causaal verband bestaat.
- dat UAL de in r.o. 4.7 opgenomen bedragen voor vracht en overliggeld in rekening mocht brengen en heeft gebracht,
- dat er kosten voor opslag en handling zijn gemaakt,
- dat UAL op grond van haar beschikkingsmacht over de lading regelingen heeft kunnen treffen met MIS en ladingbelanghebbenden, onder meer blijkend uit een schikkingsovereenkomst met CAIG,
- dat uit hoofde van die regelingen lading is uitgeleverd tegen bepaalde betalingen, waarvan sommige betalingen strekten tot betaling van de vracht (waaronder een van CAIG afkomstig (gedeeltelijk) via MIS en Dumar aan UAL doorbetaald bedrag),
- dat aldus door UAL tenminste USD 328.679 is ontvangen ter delging van haar vordering voor vracht,
- dat de gestelde vracht is gederfd,
- dat de kosten opgevoerd als in Dakar en Nederland gemaakte juridische kosten feitelijk zijn gemaakt.
5..De beslissing
Administratie handel en haven, afdeling roladministratie, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088 3610555– en aan de wederpartij moet opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
Administratie handel en haven, afdeling planningsadministratie, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088 3610555, e-mailadres Handel.Planning.rb.rotterdam@rechtspraak.nl– de namens hen te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden oktober 2021 tot en met februari 2022 moet opgeven, waarna dag/dagen en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
Administratie handel en haven, afdeling planningsadministratie, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088 3610555– en de andere partij moet toesturen;