ECLI:NL:RBROT:2021:7538

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
10/079210-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het dealen en aanwezig hebben van cocaïne met gevangenisstraf en verbeurdverklaring

Op 8 juli 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die ten laste was gelegd dat hij opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De officier van justitie, mr. J. Spaans, eiste een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een periode van ongeveer vier en een halve maand schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne en op 19 maart 2021 ongeveer 4,1 gram cocaïne aanwezig had. De verdachte heeft de feiten bekend en er is geen verweer gevoerd dat tot vrijspraak zou leiden.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte heeft geen stabiel inkomen en is afhankelijk van zijn ouders. Hij heeft een beperkt middelengebruik en heeft aangegeven te willen werken aan zijn toekomst. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar is en legde een gevangenisstraf op van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Daarnaast werden de in beslag genomen goederen, waaronder een telefoon en een geldbedrag van 390 euro, verbeurd verklaard. De rechtbank heeft de verdachte ook een proeftijd van twee jaar opgelegd, waarin hij zich niet aan strafbare feiten mag schuldig maken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken van de Rechtbank Rotterdam.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/079210-21
Datum uitspraak: 8 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsvrouw mr. R. van den Hemel, advocaat te Dordrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 juni 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op meer tijdstippen in de periode van 1 november 2020 tot en met 19 maart 2021 te Dordrecht en Papendrecht en Zwijndrecht en Hendrik-Ido-Ambacht en Sliedrecht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens meermalen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een of meer handels- en/of gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne zijnde cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 19 maart 2021 te Papendrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,1 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer vier en een halve maand schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 4,1 gram cocaïne. Het gebruik van drugs is schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers. De handel in drugs vormt bovendien een schakel in de keten van criminele ondermijnende activiteiten die de samenleving ernstig ontwricht. De verdachte heeft met zijn handelen alleen oog gehad voor zijn eigen situatie ten koste van de volksgezondheid en daarmee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van die keten van criminele activiteiten.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 mei 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten in de vijf jaren voorafgaande aan de bewezen verklaarde feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 mei 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Er is bij de verdachte geen sprake van een stabiel inkomen. Hij krijgt geld van zijn ouders en vanuit het persoonsgebonden budget van zijn jongere broer waarvoor hij mantelzorger is. Hij heeft geen andere dagbesteding. De verdachte heeft schulden en openstaande boetes waarvoor zijn vader betalingsregelingen heeft geregeld en zijn vader betaalt deze schulden ook af. Zelf weet de verdachte niet om welke bedragen het gaat. Hierdoor lijkt de verdachte afhankelijk te zijn van zijn vader en beperkt zelfredzaam. Toch botst het regelmatig met zijn vader. Hij mag nog wel thuis komen wonen onder voorwaarden maar mocht de verdachte nogmaals de fout in gaan, is hij niet langer welkom.
De verdachte heeft een paar maal werk gehad maar stopt snel als hij het niet leuk meer vindt of als hij denkt dat het niets voor hem is. Hij lijkt hierdoor onvoldoende verantwoording te nemen voor zijn leven. De verdachte zegt de opleiding internationale handel weer op te willen pakken, zodat hij daarna door kan naar het hbo.
Er is sprake van beperkt middelengebruik. De verdachte is op zijn zeventiende gaan blowen en deed dit tot zijn voorarrest. De verdachte zegt inmiddels te zijn gestopt.
De steun die de verdachte krijgt van zijn familie kan worden gezien als beschermend.
Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld.
De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering vindt toezicht niet geïndiceerd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Gelet op de beperkte rol die de verdachte had met betrekking tot de handel in cocaïne en om hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, zal een gedeelte van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

De in beslag genomen goederen, namelijk:
- telefoontoestel, omschrijving: [beslagnummer 1] , rood, merk: Apple; en
- 390 EUR, omschrijving: [beslagnummer 2] ,
zullen worden verbeurd verklaard.
De telefoon behoort aan de verdachte toe. De telefoon werd gebruikt om afspraken te maken met de personen die drugs wilden kopen. Het onder 1 bewezen verklaarde feit is dus met behulp van dit voorwerp begaan.
De verdachte heeft verklaard dat het in de auto aangetroffen geldbedrag deels de opbrengst was van de verkoop van de drugs. Nu de verdachte niet heeft kunnen onderbouwen welk deel niet afkomstig was van de drugshandel en het gezien de het aantal verkopen op die dag aannemelijk is dat het gehele bedrag uit de drugshandel afkomstig is, stelt de rechtbank vast dat het gehele bedrag door middel van het onder 1 bewezen verklaarde feit is verkregen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1: het geldbedrag (te weten € 390,-) en de telefoon (kleur: rood, merk: Apple);
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Hello, voorzitter,
en mrs. D.F. Smulders en H. Wielhouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 december 2019 tot en met 19 maart 2021 te Dordrecht en/of Papendrecht en/of Zwijndrecht en/of Hendrik-Ido-Ambacht en/of Sliedrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) meermalen, althans eenmaal opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een of meer handels- en/of gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne zijnde cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 19 maart 2021 te Papendrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.