ECLI:NL:RBROT:2021:7534

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
31 juli 2021
Zaaknummer
C/10/570617 / HA ZA 19-284
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen door onderaannemer aan aannemer met betrekking tot diverse projecten

In deze zaak vordert [persoon A], een onderaannemer uit Slowakije, betaling van facturen door [bedrijf B], een Nederlandse aannemer, voor werkzaamheden die hij heeft verricht tussen 2013 en 2016. De vordering betreft een totaalbedrag van € 144.145,86, dat [persoon A] heeft gefactureerd voor verschillende projecten. De rechtbank heeft vastgesteld dat [bedrijf B] niet voldoende informatie heeft verstrekt over de financiële afhandeling van de projecten en dat [persoon A] zijn facturen onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank heeft beide partijen opgedragen om relevante documenten en specificaties te overleggen om de vorderingen en verweren te onderbouwen. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en het indienen van aanvullende stukken door beide partijen. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rol voor akte uitlating aan de zijde van [bedrijf B] c.s. en heeft de mogelijkheid van getuigenverhoor open gelaten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/570617 / HA ZA 19-284
Vonnis van 21 juli 2021
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M. Kooiman te Rotterdam,
tegen
1. [bedrijf B]
[bedrijf B],
gevestigd te [vestigingsplaats B] ,
2.
[persoon B],
wonende te [woonplaats B] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. R.F. Ronday te Mijdrecht.
Partijen zullen hierna [persoon A] en [bedrijf B] c.s. genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 18 september 2019 en de daarin vermelde stukken;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie zijdens [bedrijf B] c.s., met producties 1 t/m 15;
  • de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie van [persoon A] , met producties 20 t/m 25;
  • de conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie van [bedrijf B] c.s., met producties 1 t/m 11c;
  • de conclusie van dupliek in reconventie van [persoon A] ;
  • de brief van 2 november 2020 van mr. Ronday voornoemd, met bijlagen;
  • het proces-verbaal van de op 12 november 2020 gehouden mondelinge behandeling;
  • de spreekaantekeningen van mr. Kooiman voornoemd;
  • de notities van mr. Ronday ten behoeve van de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[bedrijf B] exploiteert een aannemingsbedrijf. [persoon B] is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf B] .
2.2.
[persoon A] heeft in de periode vanaf 2013 tot en met 2016 op diverse projecten in Nederland als onderaannemer voor [bedrijf B] gewerkt.
2.3.
De door [persoon A] en [bedrijf B] in hun samenwerking gevolgde werkwijze was de volgende. [bedrijf B] wierf klanten om (ver)bouw(ings)werkzaamheden voor hen door haar te laten uitvoeren. [bedrijf B] vroeg [persoon A] de kosten van het werk te begroten. Als het werk door de opdrachtgever werd gegund, droeg [bedrijf B] [persoon A] op het werk uit te voeren. [persoon A] liet het werk mede door diverse werklieden uitvoeren. Deze werklieden waren afkomstig uit Slowakije, het land waaruit [persoon A] ook zelf afkomstig was. [persoon A] noteerde de uren die zijn mensen werkten en zond per Whatsapp of per e-mail aan [bedrijf B] foto’s van de door hem gedurende zekere perioden bijgehouden staatjes met aantallen van door zijn werklieden gewerkte uren. Het materiaal voor de uit te voeren werken werd door [persoon A] ingekocht. [bedrijf B] factureerde de opdrachtgever voor het uitgevoerde werk, mede op basis van de door [persoon A] opgegeven uren en kosten. [persoon A] factureerde [bedrijf B] periodiek geldbedragen - in ronde getallen -, die [bedrijf B] vervolgens per bank aan hem overmaakte.
2.4.
[bedrijf B] heeft vanaf 2015 per bank ook betalingen gedaan - eveneens van ronde geldbedragen - aan [persoon C] , een broer van [persoon A] .
2.5.
In het jaar 2016 heeft [bedrijf B] de door [persoon A] tot en met oktober 2016 verzonden facturen geheel voldaan. In november 2016 heeft [bedrijf B] als betaling op twee facturen van [persoon A] van respectievelijk 5 november en 12 november 2016 twee betalingen van respectievelijk € 10.000,= en € 7.500,= op de bankrekening van [persoon A] overgemaakt, met beide keren de betalingsomschrijving “factuur september”.
2.6.
Vanaf 4 november 2016 tot en met 10 december 2016 heeft [persoon A] zeven facturen tot het totaalbedrag van € 144.145,86 aan [bedrijf B] gezonden die [bedrijf B] onbetaald heeft gelaten. Anders dan de eerder door [persoon A] verzonden facturen, waren deze facturen voorzien van een aanduiding van verrichte werkzaamheden en betaald materiaal. Het gaat om de volgende facturen:
Factuurnummer: Datum: Bedrag:
2016046 4 november 2016 € 4.700,00
2016049 5 november 2016 € 3.700,86
2016055 26 november 2016 € 25.471,00
2016056 28 november 2016 € 26.448,00
2016058 3 december 2016 € 28.953,00
2016059 3 december 2016 € 23.065,00
2016061 10 december 2016 € 31.808,00
2.7.
Per e-mail van 13 december 2016 heeft [persoon B] aan [persoon A] het volgende geschreven (de in de e-mail genoemde “ [persoon D] ” is de accountant van [bedrijf B] ):
“ [persoon A]
[persoon D] wacht op jou en je accountant zodat een aanvang gemaakt kan worden met het oplossen van de problemen tussen ons. Beide zitten we krap in onze financiën de reden is bij jou bekend.
Nu er een situatie is ontstaan dat wordt gesteld dat er enorme bedragen nog verschuldigd zouden zijn maar geen medewerking wordt verleend om klachten op te lossen dan wel uitleg wordt gegeven welke werkzaamheden op projecten zijn verricht, blijft niets anders over dan de samenwerking op te schorten.
Uit een eerste controle van de betalingen over dit jaar zijn van een aantal verschillen gebleken; mede om die reden zal de controle worden uitgebreid naar de jaren vanaf 2013. Zodra daaromtrent meer duidelijkheid is verkregen wordt dat gemeld en wordt bezien hoe verder wordt gehandeld.”
2.8.
Tussen [persoon B] en [persoon A] zijn twee kortgedingprocedures gevoerd. De eerste procedure is geëindigd in een ter zitting van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 4 januari 2018 overeengekomen regeling, vastgelegd in een proces-verbaal. De tweede heeft geresulteerd in een vonnis van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van 9 juli 2019. Van dat vonnis is [persoon B] in hoger beroep gegaan, waarna de zaak op 3 februari 2020 door het gerechtshof Den Haag is behandeld en toen, blijkens proces-verbaal, ambtshalve is geroyeerd.
2.9.
Tussen partijen is naar aanleiding van de tweede gevoerde kortgedingprocedure op 27 februari 2020 in het bijzijn van hun advocaten overleg gevoerd over de tussen hen ontstane geschilpunten en impasse. Dit overleg heeft niet tot resultaat geleid.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[persoon A] vordert samengevat - dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
i. voor recht verklaart dat [persoon B] onrechtmatig jegens [persoon A] heeft gehandeld en dat zij
gehouden is de daardoor geleden schade aan [persoon A] te vergoeden;
ii. [bedrijf B] c.s. hoofdelijk, althans [bedrijf B] , althans [persoon B] , zal veroordelen om aan [persoon A] te betalen een bedrag van € 144.145,86, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf de vervaldata van de facturen, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag dat de gehele vordering is voldaan;
iii. [bedrijf B] c.s. hoofdelijk, althans [bedrijf B] , althans [persoon B] , zal veroordelen om aan [persoon A] te betalen een bedrag van € 2.216,46 aan buitengerechtelijke incassokosten;
iv. [bedrijf B] c.s. hoofdelijk, althans [bedrijf B] , althans [persoon B] , zal veroordelen om aan [persoon A] te betalen de kosten van deze procedure;
v. [persoon B] zal veroordelen om aan [persoon A] te betalen de kosten van de gelegde beslagen, één
en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het te dezen te wijzen (eind)vonnis; en
vi. [bedrijf B] c.s., hoofdelijk, althans [bedrijf B] , althans [persoon B] , zal veroordelen in de nakosten van deze procedure.
3.2.
[bedrijf B] c.s. hebben tot afwijzing van de vorderingen geconcludeerd
3.3.
Op de stellingen van [persoon A] en het door [bedrijf B] c.s. gevoerde verweer wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[bedrijf B] c.s. vorderen samengevat - dat de rechtbank, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. [persoon A] zal veroordelen tot verstrekking aan [bedrijf B] van de facturen en inkoopbonnen over de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 binnen 4 weken na het in dezen te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [persoon A] hiermee in gebreke blijft, althans binnen een zodanige termijn en op straffe van een zodanige dwangsom als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
Subsidiair:
II. [persoon A] zal veroordelen tot betaling aan [bedrijf B] van het bedrag van € 348.871,=;
III. met onmiddellijke opheffing van de gelegde beslagen; en
IV. met veroordeling van [persoon A] in de kosten van het geding, althans
V. zodanige beslissingen te nemen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
3.5.
[persoon A] heeft tot afwijzing van de vorderingen van [bedrijf B] c.s. geconcludeerd.
3.6.
Op de stellingen van [bedrijf B] c.s. en het door [persoon A] gevoerde verweer wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Er bestaat aanleiding om de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk te bespreken, omdat zij met elkaar samenhangen.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de tussen partijen ontstane geschilpunten op dit moment niet kunnen worden beslist, aangezien de daarvoor benodigde informatie ontbreekt.
4.3.
[persoon A] vordert betaling van zeven door hem vanaf 4 november 2016 aan [bedrijf B] verzonden facturen. De facturen hebben betrekking op een aantal bij naam genoemde door [bedrijf B] aangenomen projecten. Met betrekking tot deze projecten hebben partijen in deze procedure nagenoeg geen informatie verstrekt. Daardoor kan niet met de daarvoor vereiste nauwkeurigheid worden vastgesteld of [bedrijf B] [persoon A] terecht betaling van deze facturen achterwege heeft gelaten.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank ligt het in eerste instantie op de weg van [bedrijf B] om duidelijkheid te verschaffen over hoe de onder 4.3 bedoelde projecten door haar zijn aangenomen en hoe zij deze vervolgens met haar opdrachtgevers financieel heeft afgewikkeld.
4.5.
Uit de door [persoon A] overgelegde facturen volgt dat hij daarin werkzaamheden en materiaal in rekening heeft gebracht met betrekking tot de navolgende projecten:
project [adres 1] , Den Haag; opdrachtgever: [naam opdrachtgever 1] ( [adres 2] Den Haag). Facturen [persoon A] nummers 2016048, 2016049, 2016055 (onder 5), 2016056 (onder 4), 2016058 (onder 2);
project [adres 3] , Vlaardingen: opdrachtgever: onbekend. Factuur [persoon A] nummer 2016055 (onder 1);
project [adres 4] , Den Haag, opdrachtgever: onbekend. Factuur [persoon A] 2016055 (onder 2);
project [adres 5] , Rockanje, opdrachtgever: [naam opdrachtgever 2] , inzake [bedrijf] . Factuur [persoon A] 2016055 (onder 3), 2016056 (onder 2); 2016059 (onder 1);
project [adres 6] , Numansdorp, opdrachtgever: [naam opdrachtgever 3] . Factuur [persoon A] 2016055 (onder 4);
project [adres 7] , Den Haag, opdrachtgever: onbekend. Factuur 2016055 (onder 6);
project [adres 8] , Leiden, opdrachtgever: [naam opdrachtgever 2] . Factuur [persoon A] 2016 056 (onder 1);
project [adres 9] , Delft, opdrachtgever: onbekend. Factuur [persoon A] 2016056 (onder 3);
I. project [adres 10] , Den Haag, opdrachtgever: [naam opdrachtgever 2] , inzake [bedrijf] . Factuur [persoon A] 2016056 (onder 5);
[adres 11] , Den Haag, opdrachtgever: onbekend. Factuur [persoon A] 2016058 (onder 1);
[adres 12] , Arnhem, opdrachtgever: onbekend. Factuur [persoon A] 2016059 (onder 4);
[adres 13] , Den Haag, opdrachtgever: onbekend, Factuur [persoon A] 2016059 (onder 5);
[adres 14] , Den Haag, opdrachtgever: onbekend. Factuur [persoon A] 2016061.
4.6.
Ter zake van deze dertien projecten dienen [bedrijf B] c.s. ter onderbouwing van hun verweer dat de facturen van [persoon A] onvoldoende zijn gespecificeerd en onderbouwd, alle bij haar voorhanden bescheiden te overleggen, gespecificeerd en geordend naar project (derhalve per elk hierboven genoemde project), telkens onder bijvoeging van: a) de door [persoon A] voor het desbetreffende project opgestelde begroting, waarvan [bedrijf B] c.s. hebben gesteld dat [persoon A] die voor ieder werk opstelde, b) de aan de opdrachtgever aangeboden offerte, c) de opdrachtbevestiging van de opdrachtgever, d) de van [persoon A] ontvangen urenlijsten waarvan [bedrijf B] c.s. hebben aangegeven dat zij deze van [persoon A] ontvingen (conclusie van antwoord in conventie onder 13, derde alinea; zie ook producties 11a t/m 11c bij conclusie van dupliek in conventie)); e) de facturen met bijbehorende specificaties van de in rekening gebrachte posten, f) de van opdrachtgevers ontvangen betalingen.
4.7.
Nadat [bedrijf B] c.s. de onder 4.6 genoemde bescheiden in het geding heeft gebracht, zal [persoon A] in de gelegenheid worden gesteld een nadere onderbouwing bij te brengen van de door hem in de facturen 2016046 en 2016049 voor het project [adres 1] Den Haag en in factuur 2015061 voor het project [adres 14] Den Haag in rekening gebrachte materialen en, voor alle andere projecten, per project leesbare en naar datum geordende urenoverzichten, zoals deze aan [bedrijf B] ter beschikking zijn gesteld, in het geding te brengen met vermelding van a) het totaal aantal uren dat - per project – is gewerkt en b) een uitleg - per project - hoe dat totaalaantal uren te relateren is aan de bij [bedrijf B] in rekening gebrachte geldbedragen. Voor wat betreft de door [persoon A] aangeschafte materialen begrijpt de rechtbank dat [persoon A] zich op het standpunt stelt dat hij de bonnetjes daarvan aan [bedrijf B] heeft verstrekt zonder kopie daarvan achter te houden. Op zichzelf strookt het verstrekken van de inkoopbonnen aan [bedrijf B] met de tussen partijen afgesproken werkwijze, hiervoor beschreven onder 2.3, waarover zij niet van mening verschillen. [bedrijf B] werd daardoor in de gelegenheid gesteld deze kosten bij haar opdrachtgever in rekening te brengen, zoals dat past bij het werken op regie-basis, zoals [bedrijf B] stelt dat zij werkte. Dit brengt echter nog niet mee dat [persoon A] de betaling van de hier bedoelde kosten niet ook op andere manier zou kunnen aantonen. [persoon A] zou dit bijvoorbeeld kunnen doen door inzicht te geven in de betalingen die per bank aan leveranciers zijn verricht. In een e-mail van 1 januari 2017, die [persoon A] stelt, maar [bedrijf B] c.s. hebben weersproken, aan [persoon D] te hebben verzonden (productie 25), stelt [persoon A] zelf dat al zijn betalingen op afschriften van ING staan. Die zou hij kunnen overleggen.
4.8.
[persoon A] heeft naar voren gebracht (conclusie van repliek in conventie onder 6.4 e.v.) dat hij een papieren administratie bijhield van al het werk dat hij en door hem ingeschakelde werklieden verrichtten en van al het materiaal dat zij inkochten. “Ter illustratie” heeft [persoon A] een voorbeeld van de administratie van augustus 2016 overgelegd.
Mede omdat een deel van de facturen waarvan [persoon A] in deze procedure betaling vordert betrekking heeft op werkzaamheden die hij in de eerste helft van 2016 zou hebben verricht (dit zou gelden voor met name de laatste factuur met betrekking tot project [adres 14] Den Haag, dat volgens [bedrijf B] c.s. al in april 2016 was afgerond), dient [persoon A] ter onderbouwing van zijn stellingen een
compleetoverzicht te verstrekken van alle maandoverzichten die hij in 2016 aan [bedrijf B] heeft toegezonden.
4.9.
In direct verband met dit laatste, wordt [bedrijf B] c.s. verzocht een onderbouwing te geven van de in de e-mail van haar accountant [persoon D] van 27 januari 2017 geponeerde stelling dat door [persoon A] in 2016 14.687 uur declarabel is gewerkt (productie 5a bij conclusie van antwoord).
4.10.
[bedrijf B] voert, naar de rechtbank begrijpt, tevens het verweer dat zij niet gehouden is tot betaling van de onder 2.6 genoemde door [persoon A] gefactureerde bedragen, omdat zij in de jaren 2013 tot en met 2016 - in haar berekening tot een bedrag van € 348.871,= - te veel aan [persoon A] heeft betaald. Dit verweer moet kennelijk aldus worden begrepen dat [bedrijf B] alsnog van [persoon A] een specificatie en onderbouwing verlangt van door [persoon A] opgegeven kosten voor materialen en andere kosten voor de projecten waarvan zij al betaling heeft ontvangen van haar opdrachtgevers, en dat zij de bedragen die [persoon A] niet heeft onderbouwd als onverschuldigd betaald van [persoon A] terugvordert op grond waarvan zij in zoverre een tegenvordering heeft die zij in verrekening brengt. De beoordeling van dit verweer zal worden aangehouden tot nadat [bedrijf B] c.s. heeft onderbouwd wanneer [bedrijf B] voor het eerst aan [persoon A] heeft verzocht de door hem in de door hem verstrekte periode overzichten vermelde kosten te specificeren en onderbouwen. Bij de hierna te noemen akte kunnen [bedrijf B] c.s. zich hierover uitlaten en de daarop betrekking hebbende stukken overleggen.
4.11.
Uit de stellingen van [bedrijf B] c.s. leidt de rechtbank af dat [bedrijf B] zich mede op het standpunt stelt dat als aan [persoon A] betaald ook geldt de betalingen die [bedrijf B] aan Tomas [persoon A] heeft gedaan; zie onder meer conclusie van antwoord in conventie onder 15 waarin wordt gewezen op in 2016 aan Tomas Onderhoud en Klusbedrijf verrichte betalingen. Nu [persoon A] dit gemotiveerd heeft weersproken, zullen [bedrijf B] c.s. in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat de vermelde betalingen betrekking hebben op door [persoon A] uitgevoerde werkzaamheden, meer in het bijzonder op de werkzaamheden waarvan [persoon A] in dit geding betaling vordert, alsmede dat [persoon A] zich ermee akkoord heeft verklaard dat betalingen aan (het bedrijf van) zijn broer als aan hem gedaan konden worden beschouwd.
Dit bewijs is nog niet geleverd met de door [bedrijf B] c.s. op dit punt (als producties 7 en 8 bij dupliek in conventie) overgelegde Whatsapp-berichten, die niet specifiek genoeg zijn en bovendien geldbedragen vermelden (€ 8.077 en € 10.000,=) die niet zijn terug te vinden op het overzicht met betalingen die volgens [bedrijf B] c.s. aan de broer van [persoon A] gedaan zijn. Aan [bedrijf B] c.s. zal op dit punt een bewijsopdracht worden verstrekt. [bedrijf B] c.s. kunnen zich bij akte uitlaten over de vraag of zij het bewijs van voormelde twee stellingen door middel van het horen van getuigen willen leveren.
4.12.
De slotsom van het vorenstaande is, dat de zaak naar de rol zal worden verwezen voor het indienen door [bedrijf B] c.s. van een akte om in het geding te brengen de hiervoor in overwegingen 4.6 en 4.9 vermelde bescheiden met bijbehorende specificaties en zich uit te laten over de in overwegingen 4.10 en 4.11 vermelde punten. Daarna zal [persoon A] een antwoordakte kunnen nemen om de onder 4.7 en 4.8 vermelde bescheiden over te leggen. De rechtbank sluit niet uit dat daarna een nieuwe comparitie van partijen zal worden bepaald, eventueel te combineren met een getuigenverhoor.
4.13.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 1 september 2021 voor akte uitlating aan de zijde van [bedrijf B] c.s. met betrekking tot de hiervoor onder 4.12 vermelde punten;
5.2.
bepaalt dat [persoon A] daarna een antwoordakte zal kunnen indienen, zoals vermeld onder 4.12 hiervoor;
5.3.
laat [bedrijf B] c.s. toe tot bewijslevering ter zake van hetgeen is vermeld onder 4.11; en bepaalt dat indien zij bewijsstukken willen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen en dat als zij tot getuigenbewijs wensen te worden toegelaten, deze getuigen zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125 voor de rechter die onderhavig vonnis wijst of voor een andere rechter die daarvoor zal worden aangewezen, op een nader te bepalen dag en tijdstip, te bepalen na opgave door [bedrijf B] c.s. van de namen van de te horen getuigen, de verhinderdagen van die getuigen en alle partijen en hun advocaten in een door de afdeling planningsadministratie van de Administratie haven en handel nader vast te stellen periode;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Molenaar. Het is ondertekend door de rolrechter en op 21 juli 2021 uitgesproken in het openbaar.
1451/3152