Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- de dagvaarding van 2 juni 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie, met producties;
- de oproepingsbrief van deze rechtbank van 26 augustus 2020 voor de mondelinge behandeling en de brief van de rechtbank van 28 oktober 2020 met nadere informatie over deze behandeling;
- de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie, met producties;
- de spreekaantekeningen van partijen voor de mondelinge behandeling;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 3 december 2020;
- de B16-formulieren van partijen van 9 maart 2021 met het verzoek de mondelinge behandeling voort te zetten;
- de brief van deze rechtbank van 23 maart 2021 op grond waarvan de voortzetting van de mondelinge behandeling is bepaald;
- het B8-formulier van de gemeente van 18 mei 2021, met producties;
- het B8-formulier van de gemeente van 4 juni 2021, met producties;
- het verhandelde tijdens de voortzetting van de mondelinge behandeling van 8 juni 2021, waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt.
2..De feiten
3..Het geschil
in conventie
- voor recht te verklaren dat [kerkgemeenschap A] door bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van de in geschil zijnde strook grond zoals weergegeven en omschreven in 2.2 en 2.3, althans dat zij door bevrijdende verjaring een erfdienstbaarheid heeft verkregen ten laste van deze strook grond;
- de gemeente te veroordelen om binnen vier weken na het eerste verzoek daartoe van [kerkgemeenschap A] haar medewerking te verlenen aan de inschrijving van de eigendom dan wel de erfdienstbaarheid in de openbare registers, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat de gemeente in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,00;
- te bepalen dat indien de maximale dwangsom is verbeurd, het vonnis dezelfde rechtskracht heeft als de rechtshandeling die de gemeente heeft te verrichten, met veroordeling van de gemeente tot betaling van de daarmee gemoeide kosten aan [kerkgemeenschap A] ;
- de gemeente te veroordelen in de (na)kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als die kosten niet binnen veertien dagen na het vonnis zijn voldaan.
4..De beoordeling in conventie en in reconventie
Op grond van artikel 3:105 lid 1 BW verkrijgt de bezitter van een onroerende zaak die zaak door bevrijdende verjaring op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid. Op grond van artikel 3:306 BW en artikel 3:314 lid 2 BW verjaart een rechtsvordering tot beëindiging van bezit twintig jaar na de dag waarop de niet-rechthebbende bezitter is geworden van (het gedeelte van) de onroerende zaak. Voor de beantwoording van de vraag of iemand een zaak in bezit heeft genomen, is bepalend of hij de feitelijke macht over die zaak is gaan uitoefenen met de (al dan niet gerechtvaardigde) pretentie rechthebbende daarvan te zijn (artikelen 3:107 lid 1 en 3:113 lid 1 BW). Als de zaak van een ander is, zijn op zichzelf staande machtuitoefeningen voor inbezitneming niet voldoende (artikel 3:113 lid 2 BW). De machtsuitoefening van de inbezitnemer moet zodanig zijn dat deze naar de verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter (de eigenaar) teniet doet (Parl. Gesch. Boek 3, p. 434). De vraag of iemand de feitelijke macht over een zaak uitoefent, wordt beantwoord aan de hand van de verkeersopvatting en de uiterlijke (dat wil zeggen: ook voor anderen zichtbare) feiten (artikel 3:108 BW). Alle omstandigheden van het geval, zoals de aard en bestemming van het onroerend goed waar het om gaat en de wijze waarop de bijzondere betrekking tot het onroerend goed is ontstaan, moeten in dat verband tegen elkaar worden afgewogen.
€ 1.689,00(3,0 punten × tarief € 563,00)