ECLI:NL:RBROT:2021:7505

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
8907349 CV EXPL 20-43993
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen in het kader van een verzuimverzekering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen ASR Schadeverzekering N.V. en een gedaagde partij, die verzekerd was voor een verzuimverzekering. ASR vorderde betaling van een onbetaalde factuur van € 4.696,07, die betrekking had op een voorschot op de premie voor de verzuimverzekering. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat de factuur al was voldaan met eerdere betalingen. De procedure begon met een dagvaarding op 25 november 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 9 juli 2021.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gedaagde een voorwaardelijke eis in reconventie willen indienen, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat deze niet tijdig was ingediend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde in 2017 vier betalingen heeft verricht, maar dat de factuur van 20 juni 2017 nog niet was betaald. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde onvoldoende had aangetoond dat de betalingen op de juiste facturen betrekking hadden.

De kantonrechter heeft de vordering van ASR toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 6.090,75, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8907349 CV EXPL 20-43993
uitspraak: 30 juli 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ASR Schadeverzekering N.V.volgens akte van fusie van 30 september 2019 rechtsopvolger onder algemene titel van de naamloze vennootschap
Loyalis Schade N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V. te Rotterdam,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: dhr. C.J.P.M. van der Maarel.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ASR’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 25 november 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 14 juni 2021 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de aanvullende stukken aan de zijde van ASR.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juli 2021. Namens ASR zijn verschenen de heer [persoon A] en mevrouw [persoon B] , bijgestaan door de gemachtigde van ASR. Namens [gedaagde] is verschenen de heer [persoon C] , bijgestaan door de gemachtigde van [gedaagde] . De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting is besproken. De door [gedaagde] overgelegde spreekaantekeningen zijn aan het dossier toegevoegd.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] kenbaar gemaakt een voorwaardelijke eis in reconventie te willen indienen. Ingevolge artikel 137 Rv dient een eis in reconventie echter dadelijk bij antwoord te worden ingesteld. De eis in reconventie is dan ook niet in behandeling genomen.
1.4
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[gedaagde] is bij ASR verzekerd (geweest) voor een verzuimverzekering. Uit hoofde van die verzekering is [gedaagde] premie verschuldigd aan ASR. De premie wordt middels voorschottermijnen ieder kwartaal per automatische incasso geïncasseerd. Verder vindt één maal per jaar, op basis van de door [gedaagde] aangeleverde gegevens, een eindafrekening plaats. Indien [gedaagde] aan ASR geen gegevens aanlevert, wordt een bedrag van 25% van de totale premie als eindafrekening in rekening gebracht. Op de tussen partijen gesloten overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van toepassing.
2.2
De onderstaande facturen zijn door ASR bij [gedaagde] in rekening gebracht:
Factuurnummer:
Factuurdatum:
Factuurbedrag:
[nummer factuur 1]
19-01-2017
€ 4.696,07
[nummer factuur 2]
23-03-2017
€ 4.696,06
[nummer factuur 3]
20-06-2017
€ 4.696,07
[nummer factuur 4]
21-09-2017
€ 4.969,06
[nummer factuur 5]
24-11-2017
€ 4.969,07
2.3
De onderstaande betalingen heeft [gedaagde] verricht:
Datum betaling:
Betaalwijze:
Bedrag:
27-01-2017
Automatische incasso
€ 4.696,07
06-10-2017
Automatische incasso
€ 4.696,06
04-12-2017
Overboeking
€ 4.696,06
22-01-2018
Overboeking
€ 4.696,07
2.4
Op 4 augustus 2017 heeft ASR de factuur van 20 juni 2017 ten bedrage van € 4.696,07 via een automatische incasso geïnd bij [gedaagde] .
2.5
Op 10 augustus 2017 heeft [gedaagde] een bedrag van € 4.696,07 gestorneerd.
2.6
Op 27 september 2017 is [gedaagde] geïnformeerd over de beëindiging van de tussen partijen gesloten verzuimverzekering, omdat Loyalis stopt met het aanbieden van de service. De tussen partijen gesloten overeenkomst is beëindigd per 1 januari 2018.

3..De vordering

3.1
ASR vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 6.090,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.696,07 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Aan haar vordering heeft ASR naast de hiervoor genoemde vaststaande feiten – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
Op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst is [gedaagde] aan ASR periodiek premie verschuldigd. Voor het jaar 2017 zijn door ASR vier voorschotnota’s aan [gedaagde] gestuurd totaal ten bedrage van € 18.784,26. Daarnaast heeft ASR aan [gedaagde] eind 2017 een eindafrekening gestuurd ten bedrage van € 4.696,07. De factuur van 20 juni 2017, betreffende een voorschot van de periodieke premie, heeft [gedaagde] onbetaald gelaten. De onbetaalde factuur bedraagt in totaal € 4.696,07, welk bedrag aan hoofdsom wordt gevorderd.
3.2.2
ASR heeft buitengerechtelijke incassokosten gemaakt door te proberen om buiten rechte een oplossing te bereiken. De kosten die ter zake door ASR zijn gemaakt, worden begroot op € 719,48 (incl. btw) en komen voor rekening van [gedaagde] .
3.2.3
Verder maakt ASR aanspraak op de wettelijke rente, waaronder een bedrag van € 675,20 aan vervallen rente berekend tot 25 november 2020.

4..Het verweer

4.1
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering. Zij erkent de factuur van 20 juni 2017 te hebben ontvangen, maar betwist, gelet op de onder 2.3 verrichtte betalingen, nog enig bedrag verschuldigd te zijn. Met de betaling van 6 oktober 2017, die via automatische incasso heeft plaatsgevonden, is de factuur van 20 juni 2017 betaald. ASR heeft geen informatie gestuurd waaruit [gedaagde] kan afleiden dat de betaling van 6 oktober 2017 op een andere factuur is afgeschreven dan de factuur van 20 juni 2017. ASR heeft voor het eerst op 20 maart 2018 gecommuniceerd over enig openstaand bedrag. Ondanks dat is gevraagd om opheldering is deze tot op heden niet verstrekt. Gelet op het feit dat [gedaagde] geen bedrag meer is verschuldigd aan ASR dienen ook de nevenvorderingen te worden afgewezen.

5..De beoordeling van de vordering

5.1
Tijdens de mondelinge behandeling heeft ASR - aan de hand van haar aanvullende producties - toegelicht dat zij in 2017 in totaal vijf facturen aan [gedaagde] heeft gestuurd. De eerste vier facturen zien op de periodiek verschuldigde premie van 2017 en de laatste factuur ziet op de eindafrekening over 2016. [gedaagde] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij deze facturen heeft ontvangen, zodat de kantonrechter er in de onderhavige procedure vanuit gaat dat deze facturen door ASR aan [gedaagde] zijn gestuurd. Daarnaast heeft [gedaagde] niet gesteld, noch is gebleken dat zij eerder dan tijdens de mondelinge behandeling bezwaar heeft gemaakt tegen de omvang van de door ASR aan haar verstuurde facturen, zodat in de onderhavige procedure ook van de juistheid van de in rekening gebrachte facturen wordt uitgegaan.
5.2
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] in 2017 vier betalingen aan ASR heeft verricht. [gedaagde] heeft aangevoerd dat één van deze betalingen op de in de onderhavige procedure door ASR gevorderde factuur van 20 juni 2017 ziet en dat zij derhalve niets meer aan ASR zou zijn verschuldigd. Aangezien ASR dit heeft betwist, moet worden beoordeeld of [gedaagde] de door ASR gevorderde factuur met één van de verrichte betalingen heeft betaald. In dat verband wordt het volgende overwogen.
5.3
Onder de punten 2.2 en 2.3 staan de door ASR aan [gedaagde] verstuurde facturen en de door [gedaagde] aan ASR verrichte betalingen vermeld. Tussen partijen is niet in geschil dat de factuur van 19 januari 2017 ten bedrage van € 4.696,07 is betaald per automatische incasso van 27 januari 2017. Daarnaast zien de betalingen van 6 oktober 2017 en 4 december 2017 ten bedrage van ieder € 4.696,06 naar het oordeel van de kantonrechter op de facturen van 23 maart 2017 en 21 september 2017 ten bedrage van ieder € 4.696,06, aangezien dat de enige factuurbedragen zijn waarmee de bedoelde betalingen corresponderen. Tot slot heeft de laatste betaling van [gedaagde] van 22 januari 2018 - gelet op het betalingskenmerk dat [gedaagde] aan die betaling heeft gegeven - betrekking op de factuur van 24 november 2017.
5.4
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de factuur van 20 juni 2017 aldus nog niet door [gedaagde] is betaald. Het door [gedaagde] tegen de vordering van ASR gevoerde verweer wordt dan ook verworpen en de door ASR gevorderde hoofdsom ten bedrage van € 4.696.07 wordt toegewezen.
5.5
Voor de door ASR gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten geldt op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW als uitgangspunt dat kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, waaronder kosten voor de verzameling van processtukken, moeten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Die toets houdt in dat buitengerechtelijke werkzaamheden slechts voor vergoeding in aanmerking komen, indien die werkzaamheden in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om te verrichten én de ter zake gevorderde kosten naar hun aard en omvang redelijk zijn. Aangezien [gedaagde] geen zelfstandig verweer tegen de door ASR gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten heeft gevoerd, wordt de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten - op grond van de onweersproken gelaten stellingen van ASR - redelijk geacht en wordt een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 719,48 inclusief btw toegewezen.
5.6
De gevorderde wettelijke rente - waaronder een bedrag van € 675,20 vervallen rente berekend tot 25 november 2020 - is als onweersproken en op de wet gegrond toewijsbaar.
5.7
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] in de proceskosten van ASR veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan ASR tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 6.090,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.696,07 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ASR vastgesteld op € 605,35 aan verschotten en € 622,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44485