ECLI:NL:RBROT:2021:7484

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
8982120 CV EXPL 21-2982
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot bestuurdersaansprakelijkheid wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurster en een voormalig bestuurder van een vennootschap. De verhuurster, aangeduid als [eiseres], vorderde betaling van achterstallige huur van € 9.463,67 van de gedaagde, die als bestuurder van de vennootschap [bedrijf B] aansprakelijk werd gesteld voor de huurachterstand. De huurovereenkomst was op 15 februari 2017 gesloten en eindigde op 15 februari 2018, zonder stilzwijgende verlenging. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat de huurovereenkomst tijdig was beëindigd en dat hij niet verantwoordelijk was voor de huurachterstand, aangezien de vennootschap zelfstandig was uitgeschreven uit het handelsregister.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat voor persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder een hoge drempel geldt. Er moet sprake zijn van een ernstig persoonlijk verwijt. De rechter oordeelde dat de verhuurster onvoldoende feiten had aangedragen om aan te tonen dat de gedaagde bij het aangaan van de huurovereenkomst wist dat de vennootschap haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen. Bovendien was de gedaagde niet verantwoordelijk voor de ambtshalve uitschrijving van de vennootschap door de Kamer van Koophandel.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de verhuurster afgewezen, omdat er geen ernstig verwijt aan de gedaagde kon worden gemaakt. De gedaagde werd in het gelijk gesteld en de verhuurster werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de strenge eisen die worden gesteld aan de persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders in het geval van een vennootschap die haar verplichtingen niet nakomt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8982120 CV EXPL 21-2982
uitspraak: 2 juli 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. W. Suttorp te Rotterdam,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Hoogenboom te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 12 januari 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 29 maart 2021 waarbij een mondelinge behandeling is gelast.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021. Namens [eiseres] is verschenen de heer [persoon A] , bijgestaan door de gemachtigde van [eiseres] . [gedaagde] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting is besproken.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[eiseres] als verhuurster en [bedrijf B] (hierna: [bedrijf B] ) hebben op 15 februari 2017 een huurovereenkomst gesloten voor de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] te Bergschenhoek (hierna: het gehuurde). De huurovereenkomst is namens [bedrijf B] ondertekend door [gedaagde] , die ten tijde van de ondertekening bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf B] was.
2.2
De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van 12 maanden en partijen zijn overeengekomen dat deze daarna niet stilzwijgend wordt verlengd, tenzij er een besluit is genomen over de voortzetting en [eiseres] dit besluit aangetekend mededeelt. Zonder aangetekend schrijven is geen automatische verlenging mogelijk (artikel 2 huurovereenkomst).
2.3
In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is vermeld dat de inschrijving van [bedrijf B] op 10 oktober 2018 ambtshalve is doorgehaald wegens opheffing van de vestiging. Verder is vermeld dat [bedrijf B] op 28 december 2018 is uitgeschreven uit het handelsregister.
2.4
[bedrijf B] heeft het gehuurde in mei 2019 verlaten.

3..De vordering

3.1
[eiseres] vordert na wijziging van eis bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 9.463,67 aan achterstallige huur, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 24 januari 2018 tot aan de dag van algehele voldoening, verder tot betaling van € 848,18 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2
Aan haar vordering heeft [eiseres] naast de vaststaande feiten – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – ten grondslag gelegd dat er sprake is van een huurachterstand ten bedrage van € 9.463,67 die ziet op de periode tot mei 2019. [bedrijf B] is als huurster gehouden de huur tijdig te voldoen en is aansprakelijk voor de ontstane huurachterstand. [bedrijf B] is sinds december 2018 uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel zonder dat duidelijk is hoe [bedrijf B] financieel is afgewikkeld; er heeft geen deugdelijke vereffening of beëindiging plaatsgevonden waarbij rekening is gehouden met de bovengenoemde huurschuld. [eiseres] stelt dat [gedaagde] hiervoor een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt waarbij hij op grond van artikel 6:162 BW jo artikel 2:9 BW aansprakelijk is voor de geleden schade. [gedaagde] heeft immers de huurovereenkomst gesloten en deze laten voortbestaan terwijl hij wist dat [bedrijf B] niet langer aan haar verplichtingen, die voortvloeien uit de huurovereenkomst, kon voldoen. Hij heeft zonder enige mededeling [bedrijf B] uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel. Door deze benadelingshandeling heeft [gedaagde] mogelijke vermogensbestanddelen onttrokken die voor [eiseres] mogelijk verhaal zouden hebben geboden. Door deze handelswijze is [gedaagde] gehouden de schade die [eiseres] heeft geleden te vergoeden, welke schade gelijk is aan het bedrag dat door [bedrijf B] onbetaald is gelaten ter zake de huurachterstand.

4..Het verweer

4.1
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. Hij voert aan dat de huurovereenkomst is aangegaan voor de periode van 15 februari 2017 tot 15 februari 2018 en dat deze niet stilzwijgend kon worden verlengd. Indien er sprake zou zijn van een voortzetting van de huurovereenkomst, zo blijkt uit artikel 2 van de huurovereenkomst, zou dat via een aangetekend schrijven plaatsvinden; dat is niet gebeurd. De huurovereenkomst is dan ook per 15 februari 2018 beëindigd. [bedrijf B] is met goedkeuren van [eiseres] het gehuurde wel blijven gebruiken tot mei 2019. Dit is gedaan op grond van een onderlinge samenwerking. [gedaagde] verrichte werkzaamheden bij diverse projecten waarbij de heer [persoon A] en [persoon B] later als aandeelhouder zouden gaan participeren. De gewerkte uren voor deze samenwerking zijn nauwkeurig bijgehouden en zouden achteraf worden verrekend met de door [bedrijf B] gemaakte kosten. Uiteindelijk is de samenwerking op niets uit gelopen en zijn partijen in mei 2019 uit elkaar gegaan.
4.2
Voor wat betreft het door [eiseres] gestelde dat [gedaagde] persoonlijk aansprakelijk is voor de vermeende huurachterstand wordt dit door [gedaagde] betwist. [bedrijf B] is niet door [gedaagde] uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel. Het is een handeling die zelfstandig door de Kamer van Koophandel is uitgevoerd. Daarnaast heeft dit plaatsgevonden op het moment dat er volgens [gedaagde] voor [bedrijf B] geen contractuele verplichtingen meer liepen, waardoor er ook geen sprake kan zijn van een benadelingshandeling. [gedaagde] heeft er alles aan gedaan om investeerders te vinden om van [bedrijf B] een succes te maken. Helaas moet hij concluderen dat het niet gelopen is zoals hij voor ogen heeft gehad.

5..De beoordeling

5.1
Voordat wordt beoordeeld of er sprake is van een huurachterstand en welke omvang die huurachterstand eventueel zou hebben, moet eerst worden beoordeeld of [gedaagde] als bestuurder van [bedrijf B] persoonlijk aansprakelijk is voor een eventuele huurachterstand. In dit verband wordt als volgt overwogen.
5.2
Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat voor persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder een hoge drempel geldt. Uitgangspunt is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit haar tekortschieten in de nakoming van een verbintenis. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap op grond van artikel 6:162 BW. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
5.3
Van een ernstig verwijt dat de bestuurder persoonlijk treft, kan sprake zijn indien:
I. de bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden;
II. de bestuurder willens en wetens heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt met schade voor zijn wederpartij als voorzienbaar gevolg.
Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.
5.4
Het onder 5.3 (I.) bedoelde geval doet zich hier niet voor. [eiseres] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan tot het oordeel kan worden gekomen dat [gedaagde] , toen hij namens [bedrijf B] in februari 2017 de huurovereenkomst met [eiseres] aanging, wist of behoorde te begrijpen dat [bedrijf B] niet aan haar verplichtingen uit deze overeenkomst jegens [eiseres] zou kunnen voldoen of geen verhaal zou bieden. Het tegendeel volgt uit de omstandigheid dat [bedrijf B] de huur vanaf februari 2017 tot februari 2018 gewoon heeft betaald. Het is althans niet gesteld of gebleken dat deze huur niet door haar is voldaan.
5.5
Vervolgens is aan de orde of het onder 5.3 (II) bedoelde geval zich hier voordoet. Het gaat daarbij om de vraag of [gedaagde] als voormalig bestuurder van [bedrijf B] een persoonlijk verwijt valt te maken voor het bewerkstelligen of toelaten van handelingen van [bedrijf B] die tot gevolg hadden dat [bedrijf B] haar verplichtingen jegens [eiseres] niet meer nakwam of dat zich andere omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan een zodanig verwijt kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval.
[eiseres] heeft in de dagvaarding en tijdens de mondelinge behandeling aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] [eiseres] willens en wetens heeft geschaad door [bedrijf B] uit te schrijven bij de Kamer van Koophandel zonder een deugdelijke vereffening te laten plaatsvinden, maar de relevantie van voornoemde stelling van [eiseres] ontgaat de kantonrechter. Formeel gezien heeft [gedaagde] [bedrijf B] immers niet uitgeschreven, maar is deze handeling ambtshalve door de Kamer van Koophandel uitgevoerd. Aan [gedaagde] kan derhalve niet het verwijt worden gemaakt dat hij niet heeft gezorgd voor een deugdelijke vereffening ten tijde van het uitschrijven van [bedrijf B] bij de Kamer van Koophandel. [eiseres] heeft geen andere feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat [gedaagde] persoonlijk een verwijt valt te maken.
5.6
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] persoonlijk geen ernstig verwijt kan worden gemaakt ter zake de niet-betaling van de achterstallige huur door [bedrijf B] (voor zover daar sprake van is), waardoor de vordering van [eiseres] wordt afgewezen.
5.7
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiseres] veroordeeld in de kosten van de procedure jegens [gedaagde] .

6..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering van [eiseres] af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44485