In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurster en een voormalig bestuurder van een vennootschap. De verhuurster, aangeduid als [eiseres], vorderde betaling van achterstallige huur van € 9.463,67 van de gedaagde, die als bestuurder van de vennootschap [bedrijf B] aansprakelijk werd gesteld voor de huurachterstand. De huurovereenkomst was op 15 februari 2017 gesloten en eindigde op 15 februari 2018, zonder stilzwijgende verlenging. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat de huurovereenkomst tijdig was beëindigd en dat hij niet verantwoordelijk was voor de huurachterstand, aangezien de vennootschap zelfstandig was uitgeschreven uit het handelsregister.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat voor persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder een hoge drempel geldt. Er moet sprake zijn van een ernstig persoonlijk verwijt. De rechter oordeelde dat de verhuurster onvoldoende feiten had aangedragen om aan te tonen dat de gedaagde bij het aangaan van de huurovereenkomst wist dat de vennootschap haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen. Bovendien was de gedaagde niet verantwoordelijk voor de ambtshalve uitschrijving van de vennootschap door de Kamer van Koophandel.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de verhuurster afgewezen, omdat er geen ernstig verwijt aan de gedaagde kon worden gemaakt. De gedaagde werd in het gelijk gesteld en de verhuurster werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de strenge eisen die worden gesteld aan de persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders in het geval van een vennootschap die haar verplichtingen niet nakomt.